ECLI:NL:HR:2000:AA5321
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Mijnssen
- J. Neleman
- M. van der Putt-Lauwers
- W. Hammerstein
- M. Kop
- Rechtspraak.nl
Cassatie over schadevergoeding en inkorting in natura in relatie tot vruchtgebruik en koopprijs
In deze zaak heeft eiser tot cassatie, aangeduid als [eiser], verweerder in cassatie, aangeduid als [verweerder], gedagvaard voor de Rechtbank te Maastricht met de vordering om [verweerder] te veroordelen tot schadevergoeding. De vordering werd afgewezen door de Rechtbank, waarna [eiser] hoger beroep instelde bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het Hof verklaarde [eiser] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen een tussenvonnis en bekrachtigde het eindvonnis van de Rechtbank. Hierop heeft [eiser] cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vordering van [eiser] betrekking had op een perceel bouwland dat hij van zijn ouders had gekocht onder voorbehoud van vruchtgebruik. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank en het Hof terecht hadden geoordeeld dat er geen sprake was van inkorting in natura, omdat de transactie als een substantiële tegenprestatie voor de werkelijke waarde van het perceel kon worden beschouwd. De Hoge Raad verwierp de argumenten van [eiser] en oordeelde dat er geen gevaar van inkorting bestond, waardoor de vordering van [eiser] niet kon slagen.
De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerder] zijn begroot op ƒ 597,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president Mijnssen als voorzitter en de raadsheren Neleman, Van der Putt-Lauwers, Hammerstein en Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 31 maart 2000.