ECLI:NL:HR:2000:AA5320

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C98/229HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Roelvink
  • J. Jansen
  • A. van der Putt-Lauwers
  • F. Fleers
  • H. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en verzekering bij schade tijdens het lossen van bulklading

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Alpina Versicherungs A.G. en Royal Nederland Verzekering Maatschappij N.V. De zaak betreft de aansprakelijkheid voor schade die is ontstaan tijdens het lossen van bulklading uit tankwagens. Eiseres, Alpina, had Royal gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam en vorderde een bedrag van ƒ 206.810,79, vermeerderd met wettelijke rente. Royal heeft de vordering bestreden en in reconventie gevorderd dat de schade onder de dekking van de door Alpina afgegeven WAM-verzekering viel. De Rechtbank heeft de vordering van Alpina toegewezen, maar het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft in hoger beroep het vonnis van de Rechtbank vernietigd en de zaak naar de rol verwezen.

Alpina heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het tussenarrest van het Hof. De Hoge Raad heeft de vraag behandeld onder welke verzekeringsovereenkomst de aansprakelijkheid voor de schade is gedekt. De discussie ging over de dekking van de WAM-verzekering van Alpina versus de AVB-verzekering van Royal. De Hoge Raad oordeelde dat de oorzaak van de schade bepalend is voor de vraag welke verzekering dekking biedt. Het Hof had geoordeeld dat de WAM-verzekering dekking biedt voor schade veroorzaakt door een gebrek aan het motorrijtuig, terwijl de AVB-verzekering dekking biedt voor schade die tijdens het laden of lossen met de lading wordt veroorzaakt.

De Hoge Raad heeft het beroep van Alpina verworpen en geoordeeld dat het Hof terecht had vastgesteld dat de schade was veroorzaakt door een defect aan het motorrijtuig. Alpina werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest benadrukt het belang van de juiste interpretatie van verzekeringsvoorwaarden en de rol van de rechter in het vaststellen van de feiten en de oorzaak van schade.

Uitspraak

31 maart 2000
Eerste Kamer
Nr. C98/229HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de vennootschap naar Zwitsers recht ALPINA VERSICHERUNGS A.G.,
gevestigd te Zürich, Zwitserland,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr J.B.M.M. Wuisman,
t e g e n
ROYAL NEDERLAND VERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr R.S. Meijer.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Alpina - heeft bij exploit van 26 juni 1989 verweerster in cassatie - verder te noemen: Royal - gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Royal te veroordelen om aan Alpina te be- talen een bedrag van ƒ 206.810,79, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 april 1989.
Royal heeft de vordering bestreden en in voorwaardelijke reconventie gevorderd voor recht te verklaren dat de schade waarvan in de onderhavige procedure sprake is onder de dekking vallen van de door Alpina afgegeven WAM-verzekering.
Alpina heeft tegen de vordering in reconventie verweer gevoerd.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 2 december 1994 in conventie de vordering toegewezen en in reconventie de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Royal zowel in conventie als in reconventie hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij tussenarrest van 19 mei 1998 heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door Alpina en iedere verdere beslissing aangehouden.
Het tussenarrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het tussenarrest van het Hof heeft Alpina beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Royal heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Spier strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 Het gaat in deze zaak om het antwoord op de vraag onder welke verzekeringsovereenkomst de aansprakelijkheid is gedekt voor schade die in drie gevallen tijdens het lossen van de bulklading uit aan Cementbouw B.V. toebehorende tankwagens aan derden is toegebracht: onder de bij Alpina gesloten verzekering tegen aansprakelijkheid waartoe motorrijtuigen in het verkeer aanleiding geven (hierna: de WAM-verzekering) of onder de bij Royal gesloten verzekering tegen bedrijfsaansprakelijkheid (hierna: de AVB-verzekering).
De betrokken tankwagens zijn voorzien van een eigen losinrichting; hiertoe is op het voertuig een compressor aangebracht, waarmee de laadtank onder druk kan worden gebracht, opdat de bulklading vervolgens via slangen in de ontvangstsilo van de geadresseerde kan worden geblazen.
In alle drie gevallen was de tankwagen ter destinatie aangekomen. Conform de instructie van de geadresseerde was het voertuig ter lossing gereed gesteld. De lossingsslangen waren aangebracht en de compressor was reeds enige tijd in werking teneinde de bulktank op druk te brengen of te houden. In twee gevallen is een bovenop de bulktank aangebrachte mangatdeksel ten gevolge van de verhoogde binnendruk weggeblazen; in het derde geval veroorzaakte de drukverhoging een scheur in de bulktank.
De bijzondere voorwaarden wettelijke aansprakelijkheid van de WAM-verzekering van Alpina houden onder meer in:
"Par. 12. Gedekt risico
De verzekering dekt de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de verzekerden wegens schade met of door het motorrijtuig toegebracht aan personen en/of goederen (…)
Par. 14. Ladingrisico
De verzekering heeft ook betrekking op schade veroorzaakt - anders dan bij het laden en lossen - door goederen, die zich bevinden op, dan wel vallen of gevallen zijn van het motorrijtuig.
Art. 3 sub A van de Algemene Voorwaarden van toepassing op de AVB-polis van Royal bepaalt onder meer:
Motorrijtuigen (…)
De aansprakelijkheid voor schade, voortvloeiend uit het houden, gebruiken of besturen van motorrijtuigen (…) is niet verzekerd, met uitzondering van de hierna volgende insluitingen.
Verzekerd is de aansprakelijkheid:
(…)
d. voor schade, veroorzaakt met of door de lading of andere goederen, terwijl deze worden geladen op of gelost van een motorrijtuig. Voorzover niet gedekt op enige polis van motorrijtuigverzekering, al dan niet van oudere datum, is medeverzekerd de aansprakelijkheid voor schade, veroorzaakt met of door de lading of andere goederen, terwijl deze zich bevinden op, worden vervoerd met, vallen van dan wel nadat deze zijn gevallen van een motorrijtuig."
Partijen zijn het erover eens dat de schade exclusief gedekt is onder een van beide polissen en dat de voormelde verzekeringsvoorwaarden geënt zijn op de “Regeling inzake de samenloop van motorrijtuig- en algemene w.a. verzekering”, opgesteld door de N.V.V.A en de W.A.V. Deze regeling houdt onder meer in:
Clausule 2a (Primaire dekking ladingrisico op motorrijtuigpolis)
Onder de verzekering is mede begrepen de wettelijke aansprakelijkheid van de op deze polis verzekerde personen voor schade - anders dan bij het laden of lossen - aan derden toegebracht met of door de lading of andere goederen, terwijl deze zich bevinden op, worden vervoerd met, vallen van dan wel nadat deze zijn gevallen van het in deze polis genoemde motorrijtuig.
Clausule 2c (Primaire dekking laden en lossen op algemene w.a. polis)
Onder deze verzekering is mede begrepen de wettelijke aansprakelijkheid van de op deze polis verzekerde personen voor schade aan derden toegebracht met of door de lading of andere goederen, terwijl deze worden geladen en gelost van een motorrijtuig.
3.2 De Rechtbank heeft de bedoelde vraag in laatstgemelde zin beantwoord. Het Hof heeft overwogen dat de grieven “de vraag raken” hoe de onderhavige polisvoorwaarden moeten worden uitgelegd (rov. 4.1) en dat daarbij aan de orde is de vraag of sprake is van verwezenlijking van het ladingrisico, gedekt door de WAM-verzekering, of van het laad- en losrisico, gedekt door de AVB-verzekering (rov. 4.2). Voor de beantwoording van de vraag welke van de twee verzekeringen dekking verleende tegen de gevolgen van de gebeurtenis die de schade heeft veroorzaakt, heeft het Hof de oorzaak van de schade beslissend geacht (rov. 4.3). Indien de oorzaak van de schade gelegen is in een defect van het motorrijtuig, valt de verwezenlijking van het risico naar het oordeel van het Hof (rov. 4.6) onder de door de WAM-verzekering gedekte aansprakelijkheid. Op grond van de als vaststaand aangenomen feiten is het volgens het Hof (rov. 4.7) aannemelijk dat een gebrek van het voertuig (de tank/laad- en losinrichting) als de oorzaak van de schade moet worden aangewezen. Het Hof heeft voorts geoordeeld (rov. 5.2) dat op Alpina het bewijsrisico rust ten aanzien van haar standpunt dat dit gebrek een gevolg is van gemaakte fouten bij de bediening van de tank/laad- en losinrichting en haar in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag hoe zij dat bewijs denkt te kunnen leveren.
3.3 Middel I keert zich tegen de in rov. 4.2 tot en met 4.6 van het bestreden arrest neergelegde oordelen. Onderdeel 1 van dit middel bevat de klacht dat het Hof in rov. 4.2 is uitgegaan van een andere vraag dan die welke partijen verdeeld houdt. Deze klacht mist feitelijke grondslag, nu het Hof in de aangevallen overweging slechts een uitwerking geeft aan de - ook volgens Alpina juiste - vraagstelling in rov. 4.1, waarin wordt overwogen dat het geschil gaat over de uitlegging van de voormelde verzekeringsvoorwaarden, mede in het licht van de eveneens vermelde samenloopregeling, waaraan het Hof dit onderscheid kennelijk heeft ontleend.
De onderdelen 2 en 3 bestrijden tevergeefs de door het Hof gegeven uitleg volgens welke beslissend is wat de oorzaak is van de schade, ook als deze is ontstaan tijdens het laden en lossen. Die uitleg, die is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt, moet aldus worden begrepen dat het naar ’s Hofs oordeel de WAM-verzekering is die het aansprakelijkheidsrisico dekt voor schade die met de lading wordt veroorzaakt als gevolg van een gebrek van het motorrijtuig of de daarvan deel uitmakende laad- en losinrichting, terwijl de AVB-verzekering dekking geeft ter zake van aansprakelijkheid voor schade die tijdens het laden of lossen met de lading wordt veroorzaakt anders dan tengevolge van een gebrek als even-bedoeld. In dat oordeel ligt besloten dat het Hof de woorden “anders dan bij het laden of lossen” van par. 14 van de WAM-verzekering, waarin een aanvulling wordt gegeven op par. 12, in dit geval niet als een uitsluiting heeft gezien, omdat de oorzaak van de schade niet in het lossen doch in het motorrijtuig moet worden gezocht. Aldus verstaan is het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk. Het behoefde ook geen nadere motivering. Het middel dat van een andere uitleg uitgaat, treft geen doel.
3.4 Middel II bestrijdt hetgeen het Hof overweegt in rov. 4.7 tot en met 5.2 van zijn arrest. Door Royal wordt betoogd (s.t. 4.2.5) dat dit middel afstuit op het bepaalde in art. 399 Rv., omdat de aangevallen overwegingen nog slechts voorlopige oordelen bevatten. Dit betoog faalt. Het oordeel van het Hof houdt immers in dat moet worden uitgegaan van het vermoeden dat de schade is veroorzaakt door een defect aan het motorrijtuig en dat Alpina bewijs zal moeten leveren van door haar nader aan te geven stellingen waaruit het tegendeel kan blijken.
3.5 Onderdeel a van het middel klaagt dat het Hof geen acht heeft geslagen op de stelling van Alpina dat bij het eerste evenement de schade is veroorzaakt door een bedieningsfout van de chauffeur. Het onderdeel voert aan dat het Hof heeft miskend dat Royal (in de memorie van grieven onder 4) uitdrukkelijk heeft erkend “dat bij het eerste evenement het uitstromen van de lading het gevolg was van het feit dat de vleugelmoeren voor het afsluiten van de mangatdeksel loslagen, zodat deze kon wegvliegen na het verhogen van de druk in de tank”. Nu ook Alpina deze gang van zaken tot uitgangspunt heeft genomen, staat deze volgens haar in rechte vast. Onderdeel b klaagt dat, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk is waarom het Hof daaruit niet de conclusie heeft getrokken dat sprake is geweest van een fout tijdens het lossen. De beide onderdelen zien eraan voorbij dat Royal in hoger beroep uitdrukkelijk haar stelling heeft gehandhaafd dat de uitstroming van de lading in alle gevallen een gevolg was van gebreken in de tankwagen (memorie van grieven onder 17). Ook het Hof heeft blijkbaar het losliggen van de vleugelmoeren niet beschouwd als een fout bij het lossen, doch als een gebrek van het motorrijtuig. Het Hof heeft immers op grond van de vaststaande feiten het vermoeden aangenomen dat de oorzaak van de schade moet worden gezocht in het motorrijtuig en dat Alpina concreet zal moeten stellen en, bewijzen waarom dat vermoeden niet juist is. Daartoe heeft het Hof kennelijk in het desbetreffende geval onvoldoende geacht dat de vleugelmoeren van de mangatdeksel los lagen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en ook niet onvoldoende gemotiveerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Alpina in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Royal begroot op ƒ 5.117,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Roelvink als voorzitter en de raadsheren Jansen, Van der Putt-Lauwers, Fleers en Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 31 maart 2000.