ECLI:NL:HR:2000:AA5259

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C98/215HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Mijnssen
  • J. Jansen
  • M. van der Putt-Lauwers
  • F. Fleers
  • H. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de rechtsgeldigheid van een verzekeringsovereenkomst en bewijslevering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 maart 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen UAP-NIEUWROTTERDAM SCHADE N.V. (thans AXA SCHADE N.V.) en CW LEASE (BELGIUM) N.V. De zaak betreft een geschil over een leaseovereenkomst en de daaruit voortvloeiende schadeclaims. CW Lease had AXA gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam, waarbij zij een aanzienlijk bedrag eiste wegens schade aan leaseauto's. AXA had de vordering bestreden en een incident tot vrijwaring opgeworpen, dat door de Rechtbank werd afgewezen. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage bekrachtigde later dit tussenvonnis, waarna AXA cassatie instelde.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld, waarbij de focus lag op de bewijslevering en de rechtsgeldigheid van de verzekeringsovereenkomst. AXA betwistte de inhoud en de datum van de polis, die door CW Lease als bewijs werd ingeroepen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de door AXA ingebrachte producties niet konden afdoen aan de inhoud van de polis. Ook werd vastgesteld dat het aanbod van AXA tot aanvullend bewijs niet voldoende was behandeld door het Hof.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het arrest van het Gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens werd CW Lease veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van AXA waren begroot op een aanzienlijk bedrag.

Uitspraak

24 maart 2000
Eerste Kamer
Nr. C98/215HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
UAP-NIEUWROTTERDAM SCHADE N.V., voorheen N.V. Schadeverzekering Maatschappij UAP-Nederland, thans genaamd AXA SCHADE N.V.,
gevestigd te Utrecht,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr J.B.M.M. Wuisman,
t e g e n
de vennootschap naar Belgisch recht CW LEASE (BELGIUM) N.V.,
gevestigd te Aartselaar, België,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: voorheen mr J.L. de Wijkerslooth, thans mr G. Snijders.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: CW Lease - heeft bij exploit van 25 augustus 1993 eiseres tot cassatie - verder te noemen: AXA - op verkorte termijn gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam en gevorderd AXA te veroordelen om aan CW Lease te betalen een bedrag van Bfrs 104.290.311, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juli 1993, alsmede de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van ƒ 37.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van deze dagvaarding.
Nadat de Rechtbank in een door AXA opgeworpen incident, strekkende tot een vrijwaring, bij vonnis van 25 maart 1994 de vordering had afgewezen en de hoofdzaak weer ter rolle had gesteld, heeft AXA de eerder vermelde vordering van CW Lease bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 9 december 1994, alvorens verder te beslissen, CW Lease toegelaten tot bewijslevering omtrent de hoogte van de door haar gestelde schade.
Tegen dit tussenvonnis heeft AXA hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 17 februari 1998 heeft het Hof het bestreden tussenvonnis bekrachtigd, met verwijzing van de zaak naar de Rechtbank ter verdere afdoening.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft AXA beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
CW Lease heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor CW Lease mede door mr D. Stoutjesdijk, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Spier strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
3. Beoordeling van het middel
3.1 De onderhavige, door CW Lease tegen AXA ingestelde vor-de-ring betreft het verlies van en de schade aan lease-au-to’s, toebehorende aan CW Lease, waarvoor harerzijds dek-king wordt gezocht onder een be-weer-delijk met AXA ge-slo-ten ver-ze-kerings-over-eenkomst, welke verzeke-rings-over-een-komst in een op naam van AXA gestelde polis is neer-ge-legd, maar door AXA gemotiveerd wordt ontkend. Op dit punt is het Hof - in cassatie onbestreden - er-van uit-ge-gaan dat bedoelde po-lis, ge-da-teerd 9 januari 1992 en door AXA on-der-tekend en afge-geven, tegenover AXA dwin-gend be-wijs oplevert, behoudens door haar- te le-ve-ren tegen-be-wijs.
3.2 Een met dit laatste verband houdend betoog van AXA, waar-bij omtrent de materiële waar-heid van de inhoud van de po-lis aan de hand van een groot aantal pro-duc-ties vra-gen en twijfels wer-den op-ge-worpen, is door het Hof in het be-streden ar-rest “kort en zakelijk” aldus weer-ge-geven, dat de door AXA als ver-ze-ke-raar getekende polis “geante-da-teerd en wat betreft de inhoud vals” was (rov. 4).
3.3 Onderdeel I, dat klaagt over onjuistheid van deze weer-ga-ve, in het bijzonder over niet of on-vol-doen-de dui-de-lijkheid van de term “vals”, stuit reeds af op de even ver-der-op (rov. 5) in dit verband door het Hof gebezig-de formu-le-ring, waar-uit immers blijkt dat ook het Hof hier “de (ma-teriële) waar-heid” van de inhoud van de polis op het oog had en zijn onderzoek daarop heeft afgestemd.
3.4 Onderdeel II richt zich tegen de wijze waarop het Hof bij dat onderzoek voormeld be-toog heeft verworpen. Met name bestrijdt AXA hier het oordeel van het Hof dat de door haar in het geding gebrachte producties “op geen enke-le wijze (di-rect of indirect)” de conclusie recht-vaar-di-gen “dat de in-houd en/of de afgiftedatum van de polis niet juist zijn/is” en de in verband daarmee door het Hof daar-voor gege-ven motivering (rov. 5).
Dit onderdeel is terecht voorgesteld. Het Hof heeft im-mers inhoudelijk op geen enkele wijze gemoti-veerd, waar-om de ogen-schijn-lijk voor een deel met de polis te-gen-strijdige producties, zoals AXA deze had toegelicht, aan de inhoud en de datum van die polis niets konden afdoen. Ook tegen de achtergrond van de inhoud van de in de voor-lo-pige getui-gen-ver-ho-ren afgelegde verklaringen had het Hof hierop nader be-horen in te gaan.
3.5 Onderdeel IV richt zich tegen het oordeel van het Hof dat het door AXA in verband met haar eerder vermelde betoog gedane aanbod tot (aan-vul-lend) bewijs “als zijnde niet voldoende concreet en te algemeen” behoort te worden ge-pas-seerd (rov. 9).
Ook dit onderdeel is terecht voorgesteld. Nog daar-ge-laten dat AXA aan het eind van haar betoog uitvoerig en con-creet had aangegeven welke ge-tui-gen zij onder meer wil-de laten horen en welke vra-gen zij aan die getuigen wil-de voorleggen (memo-rie van grie-ven, punt 36, blz. 22/23, in verband met pleitaantekeningen, punt 83, blz. 43), ging het hier immers om een aanbod tot het leve-ren van tegenbewijs tegen het dwingende bewijs van de polis, het-geen AXA zonder meer vrij-stond (art. 178 lid 2 Rv.), ter-wijl zij dat aanbod niet behoefde te specificeren (HR 9 januari 1998, nr. 8939, NJ 1999, 413), ook niet nadat in een door haarzelf geëntameerd voor-lo-pig getui-gen-ver-hoor getuigen waren ge-hoord, aangezien AXA inmiddels aan de hand van een groot aantal producties, hiervóór ver-meld, een hoeveelheid nieu-we ge-ge-vens te berde had ge-bracht, welke nieuwe gege-vens aanleiding konden zijn voor na-de-re vra-gen.
3.6 De onderdelen III en V behoeven na het vorenoverwo-gene geen behandeling meer.
3.7 Onderdeel VI tenslotte klaagt erover dat het Hof in het geheel geen aandacht heeft besteed aan het beroep dat AXA - voor het geval de verzekeringsovereen-komst uitein-de-lijk toch zou blijken te zijn gesloten - bij plei-dooi in ho-ger beroep (en in punt 39 van haar memo-rie van grie-ven) onder bewijsaanbod had gedaan op de Belgi-sche wet van 9 juli 1975, inhoudende bepalingen met betrekking tot de con-trole op de ver-zekeringsonder-nemin-gen, wel-ke wet aan de on-der-havi-ge ver-ze-ke-ring in de weg zou staan.
Dit onderdeel is eveneens terecht voorgesteld. Het Hof heeft inderdaad verzuimd op dit punt in te gaan. Hier-aan zal na verwijzing zo nodig alsnog aandacht moeten worden besteed.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te ’s-Gra-ven-hage van 17 februari 1998;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amster-dam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt CW Lease in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van AXA begroot op ƒ 9.070,01 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Mijnssen als voorzitter en de raadsheren Jansen, Van der Putt-Lauwers, Fleers en Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 24 maart 2000.