ECLI:NL:HR:2000:AA5224
Hoge Raad
- Cassatie
- A. de Moor
- J. van Vliet
- M. Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en voorwaarden voor ontheffing
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan de belanghebbende is opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1991 tot en met 31 december 1995. De naheffingsaanslag bedraagt ƒ 26.932,-- en is opgelegd zonder verhoging. Na bezwaar van de belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof. Het Gerechtshof verklaarde het beroep ongegrond, waarop de belanghebbende cassatie instelde.
De Staatssecretaris van Financiën heeft in een vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. De Hoge Raad beoordeelt het middel van cassatie aan de hand van artikel 25, lid 4, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968. Dit artikel stelt dat de ontheffing van verplichtingen vervalt wanneer de ondernemer niet langer voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld in de Wet op de omzetbelasting 1968. De Hoge Raad oordeelt dat de belanghebbende sinds 1991 niet meer aan deze voorwaarden voldeed, en dat het Gerechtshof terecht heeft geoordeeld dat de Inspecteur de naheffingsaanslag kon opleggen.
Het middel van de belanghebbende, dat betoogt dat het Hof de regeling van artikel 25 van de Wet over het jaar 1993 had moeten toepassen, faalt. De Hoge Raad stelt vast dat de belanghebbende niet heeft voldaan aan de administratieve verplichtingen zoals voorgeschreven in de relevante wetsartikelen. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verwerpt het beroep van de belanghebbende.