ECLI:NL:HR:2000:AA5217

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35033
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • Korthals Altes
  • Zuurmond
  • Pos
  • Beukenhorst
  • Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aftrekbaarheid van herstelkosten auto in dienstbetrekking

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, die op 7 december 1998 werd gedaan. De zaak betreft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996, waarbij aan belanghebbende een aanslag werd opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 38.408,--. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, wat leidde tot het cassatieberoep.

De Hoge Raad behandelt in zijn uitspraak de aftrekbaarheid van herstelkosten van een auto die belanghebbende in het kader van zijn dienstbetrekking gebruikte. Tijdens het jaar 1996 heeft belanghebbende schade aan zijn auto opgelopen door een aanrijding, maar zowel de verzekeraar als de werkgever vergoedden de herstelkosten niet. De Hoge Raad oordeelt dat de herstelkosten niet afzonderlijk in aftrek kunnen worden gebracht, omdat deze kosten volgens de wet als integrale autokosten worden beschouwd. Dit betekent dat de kosten zijn inbegrepen in het forfaitaire bedrag per kilometer, zoals vastgelegd in artikel 36, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de vraag of er sprake is van ongelijke behandeling in de belastingwetgeving. De Hoge Raad concludeert dat de wettelijke regeling inzake autokosten geen ongelijke behandeling met zich meebrengt, omdat de wetgever beperkingen heeft gesteld aan zowel de aftrekbaarheid van deze kosten als de mogelijkheid om ze belastingvrij te vergoeden. De Hoge Raad verwerpt het beroep van belanghebbende, en oordeelt dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 maart 2000.

Uitspraak

Nr. 35033
22 maart 2000
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 7 december 1998 betreffende de hem voor het jaar 1996 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 38.408,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Belanghebbende is werkzaam in dienstbetrekking. In het onderhavige jaar is aan zijn auto schade veroorzaakt bij een aanrijding die plaatsvond toen belanghebbende deze auto in het kader van die dienstbetrekking gebruikte. Noch de verzekeraar, noch de werkgever van belanghebbende heeft hem de kosten van herstel van die schade vergoed. Het gaat in deze zaak om de aftrek van die herstelkosten.
3.2. De in 3.1 vermelde kosten houden in de zin van artikel 36, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1996, hierna: de Wet IB) verband met het vervoer per auto waarop letter c van die bepaling betrekking heeft. Die bepaling bestrijkt immers volgens de bedoeling van de wetgever “alle met de auto samenhangende kosten (de zogenaamde integrale autokosten)” (Kamerstukken II 1988/89, 20 873, nr. 3, blz. 30), zodat ook kosten als in 3.1 bedoeld geacht moeten worden te zijn begrepen in het daar bedoelde bedrag per kilometer en niet afzonderlijk in aftrek kunnen worden gebracht. Middel 2, dat van een andere opvatting uitgaat, faalt derhalve.
3.3. Middel 1 moet kennelijk aldus worden opgevat dat de wettelijke regeling inzake kosten als de in 3.1 vermelde een met artikel 26 IVBPR strijdige ongelijke behandeling behelst doordat een werkgever voor zodanige kosten blijkens artikel 11, lid 1, aanhef en letter k, van de Wet op de loonbelasting 1964 (in de tekst sinds 1990; hierna: de Wet LB) een onbelaste vergoeding kan verstrekken, terwijl aan een werknemer, als hij die kosten voor eigen rekening neemt, aftrek daarvan wordt ontzegd. Hieromtrent heeft het volgende te gelden.
3.4. Artikel 11, lid 1, aanhef en letter j, in verbinding met artikel 15, lid 2, letter c, van de Wet LB brengt mee dat de mogelijkheid autokosten als bedoeld in artikel 36, lid 2, letter c, van de Wet IB belastingvrij te vergoeden aan dezelfde beperkingen is onderworpen als de mogelijkheid deze kosten in aftrek te brengen. Het eerste middel gaat ervan uit dat deze bepaling niet in de weg staat aan de mogelijkheid schade die de werknemer in verband met zijn dienstbetrekking aan zijn auto lijdt, belastingvrij te vergoeden. Dit uitgangspunt is onjuist. Zoals vermeld in 3.2 hiervoor heeft de wetgever in artikel 36, lid 2, van de Wet IB en artikel 15, lid 2, letter c, van de Wet LB een beperking willen aanbrengen in de mogelijkheid de integrale autokosten in mindering te brengen op het inkomen dan wel deze kosten onbelast te vergoeden. De in deze bepalingen opgenomen forfaitaire regeling ziet ook op kosten als hiervoor in 3.1 vermeld, en op verzekeringspremies, die betaald zouden moeten worden om deze kosten te voorkomen. In dit systeem past niet dat met toepassing van artikel 11, lid 1, letter k, van de Wet LB boven het forfaitair bepaalde bedrag autokosten, van welke aard dan ook, onbelast zouden kunnen worden vergoed. Dit klemt temeer daar aldus een dubbeltelling kan plaatsvinden: enerzijds een onbelaste vergoeding of een aftrek van de integrale autokosten, zij het forfaitair beperkt, en anderzijds de vergoeding van de eventuele herstelkosten van een schade of verlies van de auto volgens artikel 11, lid 1, letter k, van de Wet LB. Het moet er daarom voor worden gehouden dat steeds bij de vergoeding van autokosten, ook als het gaat om vergoedingen als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter k, van de Wet LB, de beperking geldt van artikel 15, lid 2, letter c, van die wet. Mitsdien is er geen sprake van een ongelijke behandeling. Middel 1 faalt derhalve eveneens.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 22 maart 2000 vastgesteld door de vice-president Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Fehmers, en op die datum in het openbaar uitgesproken.