ECLI:NL:HR:2000:AA5118

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
181-99-V
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J. Davids
  • A. Bleichrodt
  • M. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
  • W. Koster
  • H. Aaftink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beslissing Kantonrechter over parkeerverbod en sanctie

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beslissing van de Kantonrechter te Haarlem, die op 17 december 1998 een beroep van de betrokkene gedeeltelijk gegrond verklaarde en de opgelegde sanctie tot nihil matigde. De betrokkene, eigenaar van een autoreparatiebedrijf, had geparkeerd in strijd met een parkeerverbod op het W. Geldelozepad te Haarlem op 10 maart 1998. De Kantonrechter oordeelde dat de parkeersituatie in de buurt van de betrokkene dermate ongunstig was, dat van hem in redelijkheid niet verlangd kon worden dat hij zich aan het parkeerverbod hield. De Hoge Raad oordeelt dat de Kantonrechter onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gedachtengang en dat de enkele omstandigheid van onvoldoende parkeergelegenheid niet zonder meer kan leiden tot de conclusie dat naleving van het parkeerverbod niet van de betrokkene kon worden gevergd. De Hoge Raad vernietigt de beslissing van de Kantonrechter en wijst de zaak terug naar het Kantongerecht te Haarlem voor een nieuwe behandeling en beslissing in overeenstemming met het arrest.

Uitspraak

14 maart 2000
Strafkamer
nr. 181-99-V
CJIB 20493930
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie
tegen de beslissing van de
Kantonrechter te Haarlem
van 17 december 1998
betreffende:
[betrokkene], wonende te [woonplaats].
1. De beslissing van de Kantonrechter
De Kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene
gedeeltelijk gegrond verklaard en de opgelegde sanctie gematigd tot nihil.
De beslissing van de Kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
De Officier van Justitie in het arrondissement te Haarlem heeft tegen de beslissing van de Kantonrechter beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift, tevens cassatieschriftuur, houdende een middel van cassatie, is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de bestreden beslissing
3.1. Bij inleidende beschikking is aan de betrokkene een administratieve sanctie opgelegd van fl 90,- ter zake van:
"Parkeren in strijd met parkeerverbod (bord E1)
(al dan niet in een zone)" welke gedraging "zou zijn verricht op 10 maart 1998
te 11.34 uur "op het W. Geldelozepad te Haarlem met het "motorvoertuig met
het kenteken [nummer].
3.2. Tegen de oplegging van die sanctie heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de Officier van Justitie. Deze heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen diens beslissing heeft de betrokkene beroep ingesteld bij het Kantongerecht. Het desbetreffende beroepschrift houdt, voorzover hier van belang in:
ad. 1) Mijn belang bij de mogelijkheid te parkeren in Wijde Geldelozepad, vlakbij de garage
"Ik heb mijn autoreparatiebedrijf nodig om een inkomen te verwerven. In een autoreparatie- bedrijf worden defecte auto's gerepareerd, ik krijg derhalve defecte auto's aangeleverd. Dit levert de volgende moeilijkheden op.
Voor een deel van deze auto's geldt dat het niet verantwoord is om ermee te rijden. Dit is bijvoorbeeld het geval als de remmen van de auto
defect zijn. Daarnaast kan het voorkomen dat het
domweg niet mogelijk is om met een auto te rijden,
bijvoorbeeld omdat de motor stuk is.
Ik werk zonder personeel. Dit heeft als consequentie
dat ik beide categorieën defecte auto's die ik in de
vorige alinea genoemd heb, in mijn eentje de garage in moet duwen. Het is fysiek niet mogelijk om defecte auto's in mijn eentje over grote afstanden (en bovendien tegen de rij"richting in) naar de garage te duwen.
Het is eveneens noodzakelijk dat mijn servicewagen
vlakbij de garage geparkeerd staat. Deze ligt vol
gereedschap, dat ik zowel in de garage gebruik als onderweg, om defecte auto's en auto's met schade te repareren.
Het is ondoenlijk om, iedere keer als ik in de
garage gereedschap uit de servicewagen nodig heb, een wandeling te moeten maken naar bijvoorbeeld de Raamvast om dit gereedschap op te halen. het kan ook problemen opleveren als een klant mij belt voor hulp onderweg. het kost teveel tijd om de servicewagen eerst van bijvoorbeeld de Raamvest op te moeten halen, dan bij de werkplaats het gebruikte gereedschap in te moeten laden en mij daarna pas naar de gestrande klant te kunnen begeven.
Resumé: Het is noodzakelijk dat alle hiervoor genoemde auto's vlakbij de werkplaats geparkeerd staan.
ad.2) Een historisch overzicht van het parkeerbeleid vlakbij mijn garagebedrijf
"In 1967 heb ik het bestaande garagebedrijf overgenomen van de heer Steen. Er is vlakbij de garage geen parkeerverbod. Deze situatie blijft bestaan tot circa 1972. Dan wordt vlakbij de garage een parkeerverbod ingevoerd. Naar ik destijds van de politie vernam was dit niet omdat men iets had tegen de twee garagebedrijven in het Wijde Geldelozepad (het andere garagebedrijf was de veel grotere Datsun (Nissan) dealer). Het probleem was dat teveel mensen hun auto's in het Wijde Geldelozepad parkeerden, om daarna in onder andere de Grote Houtstraat te gaan winkelen.
De politie kwam vrijwel nooit bekeuren, U moet daarbij denken aan één maal per jaar of minder. De in het Wijde Geldelozepad gevestigde bedrijven en de bewoners kregen van de politie alle gelegenheid om geparkeerde auto's weg te halen. Alleen de overblijvende "vreemdelingen" werden bekeurd.
Deze situatie duurde van circa 1972 tot 1 december 1993. Dit is ruim 21 jaar!. Er was feitelijke sprake van een gedoogbeleid. Ik heb in die tijd geen enkele bekeuring gekregen, mijn klanten evenmin. Met de hierboven "beschreven situatie was goed te leven.
ad.3) De gewijzigde parkeersituatie sinds 1 december 1993
"Op 1 december 1993 wordt het beleid wat betreft
het parkeren in de Haarlemse binnenstad gewijzigd.
Parkeren is voortaan verboden, tenzij er parkeervakken geschilderd zijn. De
gemeente Haarlem verschaft mij tegen een jaarlijkse betaling van fl 960,- (!)
vier parkeervignetten.
Mij vreugde over de ontvangen vier parkeervignetten was echter van korte duur. Haarlem weigerde om parkeervakken te schilderen op die plaatsen waar ik de parkeerplaatsen het hardst nodig had, namelijk
vlakbij de garage. Vanaf dat moment had ik een groot probleem. Het voortbestaan van mijn reparatiebedrijf kwam in gevaar. Immers, een garagebedrijf waarbij klanten hun defecte auto's niet kunnen parkeren is ten dode opgeschreven".
3.3. De Kantonrechter heeft, toepassing gevend aan het bepaalde in art. 9, eerste lid, aanhef en onder b, in verbinding met art. 13, eerste lid, WAHV, de
sanctie gematigd tot nihil op grond van de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht. Daartoe heeft hij geoordeeld "dat de parkeergelegenheid in de buurt van betrokkene dermate ongunstig is, dat van betrokkene in redelijkheid niet verlangd kan worden dat hij niet voor zijn bedrijf parkeert".
Aldus heeft de Kantonrechter geen inzicht gegeven in zijn gedachtengang. Indien hij heeft geoordeeld dat van de betrokkene in algemene zin, dus ook buiten het verband van de onderhavige gedraging, niet kan worden gevergd dat deze het overtreden voorschrift naleeft, heeft hij het in genoemde bepalingen vervatte toetsingskader miskend. Indien hij daaraan niet heeft voorbijgezien, maar heeft geoordeeld dat, toegespitst op het onderhavige geval, de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht aanleiding geven de sanctie te matigen, dan is dat oordeel ontoereikend gemotiveerd, nu de enkele omstandigheid dat er in de buurt van de betrokkene onvoldoende parkeergelegenheid is niet zonder meer het oordeel kan dragen dat van de betrokkene ten tijde van de onderhavige gedraging de naleving van het overtreden voorschrift niet kon worden gevergd.
4. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt de bestreden beslissing en wijst de zaak terug naar het Kantongerecht te Haarlem ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Davids als voorzitter, en de raadsheren Bleichrodt, Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, Koster en Aaftink, in bijzijn van de waarnemend-griffier Verboon, en uitgesproken op 14 maart 2000.