ECLI:NL:HR:2000:AA5115

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
969-98-V
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Davids
  • J. Bleichrodt
  • M. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
  • H. Koster
  • A. Aaftink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van verzet tegen dwangbevel wegens niet tijdige betaling griffierecht

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen de beslissing van de Kantonrechter te Zaandam, die op 20 oktober 1998 de betrokkene niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzet tegen een dwangbevel. Dit dwangbevel was uitgevaardigd door de Officier van Justitie in het arrondissement Leeuwarden op 23 april 1998. De betrokkene had in zijn verzet de in artikel 26a, tweede lid van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) bedoelde zekerheid gesteld. De Kantonrechter had echter geoordeeld dat de betrokkene niet-ontvankelijk was omdat hij het griffierecht niet tijdig had betaald. De Hoge Raad oordeelt dat de Kantonrechter ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om het verzuim te herstellen. De Hoge Raad stelt vast dat, volgens artikel 26, vierde lid van de WAHV, aan iedere indiener van een verzetschrift die niet tijdig het griffierecht heeft betaald, een nieuwe termijn voor betaling moet worden gegeven. Dit betekent dat de Kantonrechter de betrokkene ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en wijst de zaak terug naar het Kantongerecht te Zaandam voor verdere behandeling. Tevens wordt bepaald dat het door de betrokkene betaalde bedrag aan zekerheid wordt gerestitueerd, behoudens het griffierecht van 160 gulden.

Uitspraak

14 maart 2000
Strafkamer
nr. 969-98-V
CJIB 16568222
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie
tegen de beslissing van de
Kantonrechter te Zaandam
van 20 oktober 1998
betreffende:
[betrokkene], wonende te [woonplaats].
1. De beslissing van de Kantonrechter
De Kantonrechter heeft de betrokkene in zijn verzet tegen de tenuitvoerlegging van een door de Officier van Justitie in het arrondissement Leeuwarden op 23 april 1998 uitgevaardigd dwangbevel niet-ontvankelijk verklaard.
De beslissing van de Kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de Kantonrechter beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De betrokkene heeft de in art. 26a, tweede lid WAHV bedoelde zekerheid gesteld.
3. Beoordeling van de bestreden beschikking
3.1. Bij brief van 19 augustus 1998 heeft de Griffier van het Kantongerecht de betrokkene gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht onder de mededeling dat het desbetreffende bedrag voor de aanvang van de blijkens die brief op 6 oktober 1998 bepaalde zitting diende te zijn betaald.
Niet kan blijken dat de betrokkene in de gelegenheid is gesteld het verzuim om voor de zitting het griffierecht te voldoen, te herstellen, zodat het ervoor moet worden gehouden dat aan de betrokkene die gelegenheid niet is geboden.
3.2.1. Art. 26, vierde lid, WAHV luidt:
"Degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, is een
griffierecht verschuldigd. Indien het verschuldigde griffierecht niet voor de
aanvang van de zitting is betaald, wordt het verzet niet-ontvankelijk verklaard,
tenzij de indiener het verzuim herstelt binnen de door de griffier gestelde
termijn".
3.2.2. Deze bepaling is bij nota van wijziging opgenomen in de Wet van 15 mei 1997 (Stb. 212) tot wijziging van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en van het Wetboek van Strafvordering. De toelichting op die nota van wijziging houdt voorzover van belang in (Kamerstukken II, 1995-1996, nr 23689, nr 6 blz. 18):
"Degene die tegen het dwangbevel bij de kantonrechter in verzet komt, is, ingevolge artikel 36 van de wet griffierecht verschuldigd. Ons voorstel is dit voor alle duidelijkheid uitdrukkelijk in de tekst van artikel 26 op de nemen. De hoogte van het griffierecht bedraagt ingevolge artikel 11, eerste lid, onder d, van de Wet tarieven in burgerlijke zaken, honderdvijftig gulden. Wordt het griffierecht niet, waaronder ook verstaan moet worden niet tijdig, voldaan, dan dient het verzet in beginsel niet-ontvankelijk verklaard te worden. Uit de redactie van het nieuwe vierde lid volgt dan ook, dat indien het griffierecht niet is voldaan voor aanvang van de zitting, het verzet in beginsel niet-ontvankelijk wordt verklaard. Slechts indien betaling alsnog plaatsvindt binnen de door de griffier gestelde termijn, zal niet-ontvankelijkverklaring achterwege kunnen blijven. Aangezien de griffier de termijn zelf kan bepalen, zullen de kanton- gerechten nog beter in staat zijn de beschikbare zittingscapaciteit optimaal te besteden".
3.3. Op grond van die toelichting moet worden aangenomen dat het de bedoeling is geweest dat indien het griffierecht niet tijdig voor de zitting is betaald in beginsel - dus behoudens uitzonderingsgevallen - het verzet niet-ontvankelijk wordt verklaard. Noch in de tekst van de wet, noch in die toelichting wordt echter aangegeven aan welk criterium die uitzonderingsgevallen moeten voldoen. Anders dan bijvoorbeeld in 8:41, tweede lid, Awb is niet bepaald dat een zodanig geval, waarin een nieuwe termijn zal behoren te worden gesteld, zich voordoet indien redelijkerwijze niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het verzetschrift voor wat betreft de niet-tijdige betaling van het griffierecht in verzuim is geweest.
Daar komt nog bij dat in de zinsnede aan het slot van art. 26, vierde lid, WAHV, wordt bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring volgt "tenzij de indiener het verzuim herstelt binnen de door de griffier gestelde termijn". Nog afgezien van de omstandigheid dat de tekst van deze passage algemeen luidt en er op wijst dat aan iedere indiener van een verzetschrift die niet tijdig voor de zitting het griffierecht heeft betaald, alsnog een nieuwe termijn moet worden gegund, is in de bepaling niet sprake van enige beslissing van de Kantonrechter, terwijl het voorts niet zou passen dat aan de griffier ter beoordeling is overgelaten te beslissen in welke gevallen een nieuwe termijn wordt gegund en in welke niet.
3.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat ingevolge art. 26, vierde lid, WAHV aan iedere indiener van een verzetschrift die niet tijdig voor de zitting het griffierecht heeft betaald een nieuwe termijn voor de betaling daarvan moet worden gegeven.
3.5. Het voorgaande brengt mee dat de Kantonrechter de betrokkene ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het verzet. De bestreden beslissing kan dus niet in stand blijven.
Nu de betrokkene het in art. 26, vierde lid, WAHV bedoelde griffierecht heeft voldaan in het kader van de zekerheidstelling als bedoeld in art. 26a, tweede lid, WAHV, zal de Kantonrechter na terugwijzing het verzet ten gronde dienen te behandelen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden beschikking en wijst de zaak terug naar het Kantongerecht te Zaandam ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest;
Bepaalt dat het door de betrokkene op de voet van art. 26a, tweede lid, WAHV tot zekerheid betaalde bedrag aan hem wordt gerestitueerd, behoudens het griffierecht van fl 160,-.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Davids als voorzitter, en de raadsheren Bleichrodt, Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, Koster en Aaftink, in bijzijn van de waarnemend-griffier Verboon, en uitgesproken op 14 maart 2000.