ECLI:NL:HR:2000:AA4900

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 februari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34778
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • A. van Brunschot
  • M. van Vliet
  • H. van Amersfoort
  • L. Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de kwalificatie van aandelen als voorraad in de vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 februari 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1994, waarbij de Inspecteur een belastbaar bedrag van ƒ 22.044,-- had vastgesteld. Na bezwaar van belanghebbende werd de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de uitspraak van de Inspecteur.

Belanghebbende had in de periode van 16 februari 1994 tot 24 mei 1994 aandelen in B BV verworven en deze weer verkocht. De Inspecteur rekende het voordeel van ƒ 2.172,-- dat belanghebbende met de aandelen had behaald tot de belastbare winst, omdat hij van mening was dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing was. Dit omdat de aandelen als voorraad werden gehouden, zoals bedoeld in artikel 13, lid 2, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

Het Hof oordeelde dat de aandelen bij belanghebbende voor de verkoop en derhalve als bestemd voor de omzet aanwezig waren. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de middelen van cassatie niet tot een andere conclusie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de kwalificatie van de aandelen als voorraad correct was en dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing was onder de gegeven omstandigheden. De Hoge Raad verwerpt het beroep en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
D e r d e K a m e r
Nr. 34778
23 februari 2000
Arrest
gewezen op het be-roep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 september 1998 betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 22.044,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat het beroep ongegrond heeft verklaard en de uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
De Advocaat-Generaal Van Kalmthout heeft op 17 september 1999 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende is opgericht in december 1986. Haar feitelijke werkzaamheden bestonden in het onderhavige jaar onder meer uit de handel in aandelenvennootschappen.
Op 16 februari 1994 heeft belanghebbende alle aandelen in B BV gekocht. De koopprijs bedroeg ƒ 5.000,--. De met de koop verband houdende kosten bedroegen ƒ 828,--.
Belanghebbende heeft op 24 mei 1994 de aandelen B BV weer verkocht. De verkoopopbrengst bedroeg ƒ 8.000,--.
In de periode van 16 februari 1994 tot 24 mei 1994 heeft B BV geen activiteiten uitgeoefend. B BV had in die periode bezittingen noch schulden.
Bij de vaststelling van de aanslag heeft de Inspecteur het voordeel ten bedrage van ƒ 2.172,--, dat belanghebbende met de aandelen B BV heeft behaald, tot de belastbare winst van belanghebbende gerekend, nu naar zijn oordeel met betrekking tot dit voordeel de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is, omdat belanghebbende de aandelen B BV heeft gehouden als voorraad, als bedoeld in artikel 13, lid 2, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet).
3.2. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - geoordeeld dat de aandelen B BV bij belanghebbende voor de verkoop en derhalve als bestemd voor de omzet aanwezig waren.
Het Hof heeft voorts geoordeeld dat onder de hier aan de orde zijnde omstandigheden, op grond van de op zichzelf duidelijke wettekst in het licht van de algemene strekking van de deelnemingsvrijstelling, en gelet op de strekking van de hier van toepassing zijnde uitsluitingsbepaling, de vrijstelling niet van toepassing is. Tegen laatstvermeld oordeel keren zich de middelen met het betoog dat slechts aandelen in geldzak-BV's als voorraad kunnen worden gehouden in de zin van art. 13, lid 2, van de Wet en dat B BV niet als een dergelijke geldzak-BV kan worden aangemerkt.
3.3. het begrip voorraad is als zodanig niet eenduidig. Uit de ontstaansgeschiedenis, zoals weer-gegeven in de onderdelen 3 tot en met 11 van de bijlage bij de conclusie van de Advocaat-Generaal, blijkt dat onder aandelen die als voorraad worden gehouden, als bedoeld in artikel 13, lid 2, van de Wet, moeten worden verstaan aandelen die door de belastingplichtige zijn bestemd voor de verkoop en behoren tot diens vlottende kapitaal, en betrekking hebben op vennootschappen welke geen onderneming in materiële zin (meer) drijven en welke geen activa hebben, of (nagenoeg) geen andere activa dan liquide middelen en/of bezittingen die onverwijld zonder noemenswaardig verlies in liquide middelen kunnen worden omgezet. Nu gedurende de tijd dat de aandelen B BV in het bezit van belanghebbende zijn geweest, B BV geen activiteiten heeft uitgeoefend, B BV in die periode bezittingen noch schulden had en voorts de aandelen B BV bij belanghebbende voor de verkoop en derhalve als bestemd voor de omzet aanwezig waren, heeft belanghebbende de aandelen B BV gehouden als voorraad als bedoeld in artikel 13, lid 2, van de Wet. Hieruit volgt dat het oordeel van het Hof juist is, wat er zij van de door het Hof gebezigde gronden. De middelen kunnen mitsdien niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 23 februari 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen, als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot, Van Vliet, Van Amersfoort en Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.