ECLI:NL:HR:2000:AA4899
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- A. van Brunschot
- M. van Vliet
- J. van Amersfoort
- L. Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de toepassing van de deelnemingsvrijstelling in de vennootschapsbelasting
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1993, waarbij de Inspecteur een belastbaar bedrag van ƒ 137.840,-- had vastgesteld. Na bezwaar van belanghebbende handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de uitspraak van de Inspecteur. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat belanghebbende, opgericht in januari 1989, aandelen in A BV had gekocht en deze aandelen als voorraad had gehouden. De Inspecteur rekende een voordeel van ƒ 99.000,-- tot de belastbare winst van belanghebbende, omdat volgens hem de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing was. Het Hof oordeelde dat de aandelen A BV bij belanghebbende voor de verkoop aanwezig waren en dat de vrijstelling niet van toepassing was, wat door de Hoge Raad werd bevestigd.
De Hoge Raad oordeelde dat het begrip 'voorraad' niet eenduidig is, maar dat de aandelen A BV door belanghebbende waren bestemd voor de verkoop en derhalve als voorraad konden worden aangemerkt. De Hoge Raad verwierp het beroep van belanghebbende, omdat de middelen niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en de Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Dit arrest is op 23 februari 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen, als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot, Van Vliet, Van Amersfoort en Lourens, en is in het openbaar uitgesproken.