ECLI:NL:HR:2000:AA4898

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 februari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34253
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Van Brunschot
  • Van Vliet
  • Van Amersfoort
  • Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de toepassing van de deelnemingsvrijstelling in de vennootschapsbelasting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de naamloze vennootschap X N.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1989, waarbij de Inspecteur de aanslag had verminderd tot een belastbaar bedrag van ƒ 870.080,--. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar het Hof verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de uitspraak van de Inspecteur. De belanghebbende, een dochtermaatschappij van een bank, hield zich bezig met kapitaal-marktactiviteiten en had in 1991 een emissie verzorgd van aandelen van B B.V. Na de emissie had zij een aantal aandelen zelf moeten afnemen, omdat deze niet geplaatst konden worden. De Inspecteur weigerde de afwaardering van deze aandelen in aftrek toe te laten, omdat deze volgens hem onder de deelnemingsvrijstelling viel.

In cassatie werd de vraag behandeld of de deelnemingsvrijstelling van toepassing was. De Hoge Raad oordeelde dat de aandelen van B B.V. niet als voorraad werden gehouden, zoals bedoeld in artikel 13, lid 2, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Het Hof had terecht geoordeeld dat het resultaat dat de belanghebbende op de aandelen had behaald, niet in wezen een vergoeding voor haar financiële dienstverlening was. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep, omdat het middel niet tot cassatie kan leiden. De beslissing van het Hof wordt bevestigd, en de Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Dit arrest is op 23 februari 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen, als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot, Van Vliet, Van Amersfoort en Lourens, en is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
D e r d e K a m e r
Nr. 34253
23 februari 2000
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de naamloze vennootschap X N.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 februari 1998 betreffende na te melden beschikking inzake vennootschapsbelasting.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Bij beschikking van 30 september 1996 heeft de Inspecteur de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1989 betreffende belanghebbende, ter zake van verrekening van een over het jaar 1992 geleden verlies, verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 870.080,--. De beschikking is op het daartegen gemaakt bezwaar bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat het beroep ongegrond heeft verklaard en de uitspraak heeft bevestigd. De uit-spraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
De Advocaat-Generaal Van Kalmthout heeft op 17 september 1999 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende is een dochtermaatschappij van een bank. Zij houdt zich bezig met zogenoemde kapitaal-marktactiviteiten. Daartoe behoren de handel in effecten en het verzorgen van emissies.
In 1991 heeft belanghebbende de emissie verzorgd van 390.021 gewone aandelen B B.V. Zij heeft daarvoor een provisie ontvangen, die zij tot haar belastbare winst heeft gerekend.
De plaatsing van de aandelen B B.V. is maar ten dele geslaagd. Het emissierestant bestond uit 234.691 aandelen, uitmakende 7,4 % van het nominaal gestorte kapitaal van de vennootschap.
Belanghebbende had zich tegenover B B.V. verplicht de aandelen die niet plaatsbaar waren, voor eigen rekening af te nemen. Zij heeft daarom voormelde 234.691 aandelen zelf verkregen, tegen storting van ƒ 1.760.183,--. Belanghebbende heeft nooit beoogd een belang in B B.V. te houden.
B B.V. dreef - ook in het jaar 1992 - een onderneming op het gebied van de automatisering. Korte tijd na de hiervóór bedoelde emissie kwam zij in financiële problemen. In verband daarmee heeft belang-hebbende in 1992 haar aandelen B B.V. afgewaardeerd tot nihil. De Inspecteur heeft de afwaardering niet in aftrek toegelaten, omdat deze naar zijn oordeel onder de deelnemingsvrijstelling valt.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de deel-nemingsvrijstelling van toepassing is, omdat belang-hebbendes aandelen in B B.V. niet als voorraad worden gehouden, als bedoeld in artikel 13, lid 2, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet), en het resultaat dat belanghebbende op de aandelen B B.V. heeft behaald niet in wezen een vergoeding voor haar financiële dienstverlening is. Tegen dit oordeel keert zich het middel.
3.3. Voor zover het middel erover klaagt dat het Hof heeft verzuimd te oordelen over de stelling van belanghebbende dat het verlies op de aandelen B B.V. onderdeel uitmaakt van de provisie die zij als emissieleider verkreeg, mist het feitelijke grondslag, aangezien het Hof heeft geoordeeld dat het resultaat dat belanghebbende op de aandelen B B.V. heeft behaald niet in wezen een vergoeding voor haar financiële dienstverlening is.
3.4. Het begrip voorraad is als zodanig niet eenduidig. Uit de ontstaansgeschiedenis van artikel 13, lid 2, van de Wet, zoals weergegeven in de onderdelen 3 tot en met 11 van de bijlage bij de conclusie van de Advocaat-Generaal, blijkt dat onder aandelen die als voorraad worden gehouden, als bedoeld in artikel 13, lid 2, van de Wet, moeten worden verstaan aandelen die door de belasting-plichtige zijn bestemd voor de verkoop en behoren tot diens vlottende kapitaal, en betrekking hebben op vennootschappen welke geen onderneming in materiële zin (meer) drijven en welke geen activa hebben, of (nagenoeg) geen andere activa dan liquide middelen en/of bezittingen die onverwijld zonder noemens-waardig verlies in liquide middelen kunnen worden omgezet. Nu B B.V. in 1992 een onderneming op het gebied van automatisering dreef, kan derhalve van de door belanghebbende gehouden aandelen B B.V. niet worden gezegd dat deze werden gehouden als voorraad als bedoeld in artikel 13, lid 2, van de Wet. Hieruit volgt dat het Hof een juiste beslissing heeft gegeven, wat er zij van de door het Hof gebezigde gronden.
3.5. Het middel kan mitsdien niet tot cassatie leiden. Het behoeft verder geen behandeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 23 februari 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen, als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot, Van Vliet, Van Amersfoort en Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.