ECLI:NL:HR:2000:AA4898
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Van Brunschot
- Van Vliet
- Van Amersfoort
- Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de toepassing van de deelnemingsvrijstelling in de vennootschapsbelasting
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de naamloze vennootschap X N.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1989, waarbij de Inspecteur de aanslag had verminderd tot een belastbaar bedrag van ƒ 870.080,--. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar het Hof verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de uitspraak van de Inspecteur. De belanghebbende, een dochtermaatschappij van een bank, hield zich bezig met kapitaal-marktactiviteiten en had in 1991 een emissie verzorgd van aandelen van B B.V. Na de emissie had zij een aantal aandelen zelf moeten afnemen, omdat deze niet geplaatst konden worden. De Inspecteur weigerde de afwaardering van deze aandelen in aftrek toe te laten, omdat deze volgens hem onder de deelnemingsvrijstelling viel.
In cassatie werd de vraag behandeld of de deelnemingsvrijstelling van toepassing was. De Hoge Raad oordeelde dat de aandelen van B B.V. niet als voorraad werden gehouden, zoals bedoeld in artikel 13, lid 2, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Het Hof had terecht geoordeeld dat het resultaat dat de belanghebbende op de aandelen had behaald, niet in wezen een vergoeding voor haar financiële dienstverlening was. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep, omdat het middel niet tot cassatie kan leiden. De beslissing van het Hof wordt bevestigd, en de Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Dit arrest is op 23 februari 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen, als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot, Van Vliet, Van Amersfoort en Lourens, en is in het openbaar uitgesproken.