ECLI:NL:HR:2000:AA4895
Hoge Raad
- Cassatie
- M. Davids
- A. Aaftink
- J. van Buchem-Spapens
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen veroordeling voor overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 18 december 1998. De verdachte, FA. [verdachte] EN ZN. VOF, werd in hoger beroep veroordeeld voor het overtreden van de Wet arbeid vreemdelingen. Het Hof vernietigde een eerder vonnis van de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 12 maart 1997 en legde een geldboete op van vijfmaal vijftienhonderd gulden voor de overtreding van artikel 2, eerste lid van de Wet arbeid vreemdelingen, gepleegd door een rechtspersoon.
De verdediging stelde dat er sprake was van een uitzonderlijke omstandigheid die de strafbaarheid uitsloot, namelijk dat het Gemeenschapsrecht aan de strafbaarheid in de weg stond. Dit werd onderbouwd met de Associatieovereenkomst tussen de EG en Polen van 16 december 1991. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof terecht had geoordeeld dat de overeenkomst niet belet dat een tewerkstellingsvergunning verlangd mocht worden voor Poolse werknemers in Nederland. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van cassatie niet tot vernietiging van de uitspraak konden leiden.
De Hoge Raad, onder leiding van vice-president M. Davids, heeft het beroep verworpen. De uitspraak is gedaan op 22 februari 2000, waarbij de Hoge Raad oordeelde dat de oordelen van het Hof niet blijk gaven van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd waren. De overige middelen werden eveneens verworpen, zonder dat verdere motivering nodig was, aangezien deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.