ECLI:NL:HR:2000:AA4875

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C98/234HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H. Herrmann
  • A. van der Putt-Lauwers
  • F. Fleers
  • M. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van eiseres in cassatieberoep tegen vonnis Rechtbank Utrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij de eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.Th.R.F. Carli, niet-ontvankelijk werd verklaard in haar cassatieberoep. De eiseres had eerder een vordering ingesteld tegen Lease Management Services B.V. (LMS) en andere partijen, waarbij zij onder andere een hoofdsom van ƒ 349.965,94 vorderde, vermeerderd met rente en incassokosten. De Rechtbank te Utrecht had in eerste instantie de vordering van eiseres afgewezen en de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen. Eiseres heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank.

De Hoge Raad oordeelde dat eiseres niet-ontvankelijk diende te worden verklaard in haar cassatieberoep, omdat het hoger beroep tegen het vonnis van de Rechtbank openstond. De Hoge Raad benadrukte dat de Rechtbank in het incidentele vonnis niet had bepaald dat hoger beroep slechts tegelijk met het eindvonnis kon worden ingesteld. Dit betekende dat eiseres niet in haar cassatieberoep kon worden ontvangen. De Hoge Raad heeft eiseres ook veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van LMS op ƒ 597,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris werden begroot.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor ontvankelijkheid in cassatie verduidelijkt en de rol van de Rechtbank in het proces benadrukt. De zaak toont aan dat een goede procesvoering en het tijdig instellen van hoger beroep cruciaal zijn voor de rechtsbescherming van partijen.

Uitspraak

18 februari 2000
Eerste Kamer
Nr. C98/234HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr R.Th.R.F. Carli,
t e g e n
1. Mr G.W. BOOGAARD, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van AIRPUR BENELUX B.V., kantoorhoudende te Vianen,
2. Mr G.W. BOOGAARD, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van AIRPUR INTERNATIONAL B.V., kantoorhoudende te Vianen,
3. DE STICHTING ADMINISTRATIE-KANTOOR AIRPUR INTERNATIONAL, gevestigd te Vianen,
4. [verweerder 4], wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen,
5. LEASE MANAGEMENT SERVICES B.V.,
gevestigd te Baarn,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instantie
Verweerster in cassatie sub 5 - verder te noemen: LMS - heeft bij exploit van 15 mei 1997 Airpur Benelux B.V., Airpur International B.V., beide gevestigd te Vianen, verweerster in cassatie sub 3, [verweerder 3], wonende te [woonplaats], en verweerder in cassatie sub 4 - tezamen verder te noemen: Airpur c.s. - gedagvaard voor de Rechtbank te Utrecht en gevorderd Airpur c.s. hoofdelijk des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd, te veroordelen om aan LMS te voldoen:
A. de hoofdsom ƒ 349.965,94, dan wel enig ander bedrag dat de Rechtbank in goede justitie zal bepalen;
B. vermeerderd met primair de conform artikel 4 lid 3 van de algemene voorwaarden overeengekomen contractuele vertragingsrente ad 1,5% per maand vanaf de dag van verzuim, in casu respectievelijk vanaf 2 mei 1997 ten aanzien van het contract met het nummer 95.03.1814 en vanaf 27 maart 1997 ten aanzien van het contract met het nummer 95.04.1944, subsidiair de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim dan wel vanaf der schriftelijke ingebrekestelling dan wel vanaf de dag van betekening dezer dagvaarding;
C. vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten: primair de buitengerechtelijke incassokosten berekend op basis van 15,5% van de verschuldigde hoofdsom, in casu ƒ 42.096,14, subsidiair de buitengerechtelijke incassokosten berekend op basis van het door de Nederlandse Orde van Advocaten gehanteerde incassotarief, in casu ƒ 4.260,22, meer subsidiair enig ander bedrag door de Rechtbank in goede justitie te bepalen;
D. de conform artikel 4 lid 3 van de algemene voorwaarden overeengekomen contractuele vertragingsrente ad 1,5% per maand, subsidiair de wettelijke rente over de achterstallige huurtermijnen vanaf de dag van verzuim, in casu ex artikel 6:83 sub a BW op de datum van het vervallen van de maandelijkse huurtermijnen ten aanzien van het contract met het nummer 95.03.1814 sedert 15 augustus 1996 tot 2 mei 1997 en ten aanzien van het contract met het nummer 95.04.1944 sedert 1 september tot en met 27 maart 1997.
Bij conclusie van eis heeft LMS haar vordering verminderd met een bedrag van ƒ 180.000,--.
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] -heeft een incidentele conclusie tot tussenkomst en/of voeging genomen.
Nadat de overige procespartijen in het incident hadden geconcludeerd tot referte, heeft de Rechtbank bij vonnis van 4 maart 1998 in het incident het verzoek afgewezen en in de hoofdzaak de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
LMS heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar cassatieberoep, althans tot verwerping van dat beroep.
Tegen de overige verweerders in cassatie is verstek verleend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar cassatieberoep, met haar veroordeling in de kosten van behandeling in cassatie gevallen.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
LMS heeft Airpur c.s. voor de Rechtbank te Utrecht gedagvaard ter zake van een vordering van omstreeks ƒ 170.000,-- betreffende huur en verhuur van roerende zaken, van welke vordering de Rechtbank bevoegd was in eerste instantie kennis te nemen. [eiseres] heeft in eerste aanleg bij incidentele conclusie verzocht als tussengekomen, althans gevoegde partij in het geding te worden toegelaten. De Rechtbank heeft dat verzoek afgewezen. In het desbetreffende incidenteel vonnis heeft de Rechtbank niet bepaald dat hoger beroep slechts tegelijk met het eindvonnis kan worden ingesteld. Derhalve stond hoger beroep tegen dit thans in cassatie bestreden vonnis open.
Het voorgaande brengt mee dat [eiseres] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar beroep in cassatie.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar cassatieberoep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van LMS begroot op ƒ 597,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris, en aan de zijde van Airpur c.s. op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren Herrmann, als voorzitter, Van der Putt-Lauwers en Fleers, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 18 februari 2000.