3. Beoordeling van het middel
3.1 [Verkoper] heeft in juni 1992 aan Van Uitert een complex verhuurde boven- en benedenwoningen met erf, tuin en ondergrond verkocht voor de prijs van ƒ 350.000,--.
De koopovereenkomst is vastgelegd in een akte van 26 juni 1992, waarin onder meer is bepaald:
- dat "de economische eigendomsoverdracht zal plaatsvinden op uiterlijk 1 september 1992 of zoveel eerder als partijen nader overeenkomen (...)";
- dat de onroerende zaak zal worden overgedragen in de staat waarin deze zich bij het totstandkomen van de overeenkomst bevond, met alle zichtbare en onzichtbare gebreken;
- dat aan de verkoper niet bekend is dat de ondergrond van het complex enige verontreiniging bevat, die ten nadele strekt van het in de akte omschreven gebruik, of die heeft geleid of zou kunnen leiden tot een verplichting tot sanering, dan wel het nemen van andere maatregelen.
In augustus 1992 heeft de voor Van Uitert optredende makelaar aan een ingenieursbureau opdracht gegeven voor een verkennend bodemonderzoek op een gedeelte van het verkochte. Uit het door dat bureau uitgebrachte rapport bleek enige bodemverontreiniging. Van Uitert stelde zich op grond hiervan op het standpunt, niet meer gehouden te zijn het complex af te nemen. Zij verweet [verkoper] een ernstige tekortkoming, die ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigde, en beriep zich voorts op dwaling.
[Verkoper] heeft het standpunt van Van Uitert bestreden en nakoming van de overeenkomst verlangd. Zij heeft Van Uitert gesommeerd om op 7 december 1992 te verschijnen ten kantore van de notaris ten overstaan van wie de akte van economische eigendomsoverdracht zou moeten worden verleden. Van Uitert is op die dag verschenen, maar weigerde medewerking aan de overdracht; de notaris heeft naar aanleiding hiervan een akte van non-comparitie opgemaakt.
[Verkoper] heeft vervolgens bij dagvaarding van 27 januari 1993 de hiervoor onder 1 vermelde vordering ingesteld. Van Uitert heeft harerzijds in reconventie primair vernietiging en subsidiair ontbinding van de overeenkomst gevorderd; meer subsidiair vorderde zij gedeeltelijke ontbinding of wijziging van de overeenkomst, een en ander zoals hiervoor onder 1 weergegeven.
De Rechtbank heeft Van Uitert in het ongelijk gesteld. Zij veroordeelde haar tot betaling van de koopprijs, medewerking aan de economische eigendomsoverdracht, en voldoening van de contractuele boete groot ƒ 35.000,--, van buitengerechtelijke kosten en van de wettelijke rente over ƒ 350.000,-- vanaf 1 september 1992 tot aan de dag der voldoening. Voorts wees de Rechtbank de reconventionele vordering af.
Bij notariële akte van 9 november 1994 heeft [verkoper] de economische eigendom van het complex alsnog aan Van Uitert overgedragen.
Van Uitert heeft hoger beroep ingesteld, daarbij (onder voorbehoud van rechten) berustende in de economische overdracht van het complex, maar volhardende bij haar reconventionele vorderingen tot betaling van boete en buitengerechtelijke kosten. Het Hof heeft bij tussenarrest [verkoper] in de gelegenheid gesteld om bescheiden met betrekking tot het exploitatieresultaat over de periode van 1 september 1992 tot en met 9 november 1994 over te leggen.
Bij eindarrest heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank vernietigd, doch uitsluitend ten aanzien van de veroordeling van Van Uitert om aan [verkoper] de wettelijke rente over ƒ350.000,-- vanaf 1 september 1992 tot de dag der voldoening te betalen. Hiertegen richt zich het middel.