ECLI:NL:HR:2000:AA4771

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R99/213HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H. Herrmann
  • A. van der Putt-Lauwers
  • F. Fleers
  • J. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking tot voorlopige machtiging tot verblijf in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2000 uitspraak gedaan over een cassatieverzoek van verzoeker, die in een psychiatrisch ziekenhuis verbleef op basis van een voorlopige machtiging verleend door de Rechtbank te Amsterdam. De Officier van Justitie had op 25 oktober 1999 een vordering ingediend voor het verlengen van het verblijf van verzoeker, wat resulteerde in een beschikking van de Rechtbank op 11 november 1999. Verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, heeft tegen deze beschikking beroep in cassatie ingesteld. De Advocaat-Generaal Langemeijer heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking en verwijzing naar de Rechtbank te Amsterdam.

De Hoge Raad heeft de motiveringsklachten van verzoeker beoordeeld. Het middel richtte zich tegen het oordeel van de Rechtbank dat er onvoldoende bereidheid was van verzoeker om in het psychiatrisch ziekenhuis te verblijven. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank niet voldoende had gemotiveerd waarom zij tot dit oordeel was gekomen, ondanks de verklaringen van verzoeker en zijn advocaat dat hij bereid was tot verblijf. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de Rechtbank had moeten aangeven op basis waarvan zij tot haar oordeel was gekomen, en dat de standaardmotivering niet volstond.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de beschikking van de Rechtbank te Amsterdam vernietigd en de zaak terugverwezen voor verdere behandeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de Rechtbank in zaken die betrekking hebben op de vrijheidsbeneming van personen in psychiatrische instellingen.

Uitspraak

11 februari 2000
Eerste Kamer
Rek.nr. R99/213HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr G.E.M. Later.
1. Het geding in feitelijke instantie
De Officier van Justitie in het arrondissement Amsterdam heeft op 25 oktober 1999 onder overlegging van een op 20 oktober 1999 ondertekende geneeskundige verklaring een vordering ingediend bij de Rechtbank aldaar tot het verlenen van een voorlopige machtiging tot het doen voortduren van het verblijf van verzoeker tot cassatie - verder te noemen: verzoeker - in een psychiatrisch ziekenhuis.
Nadat de Rechtbank verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, en de behandelend arts op 28 oktober 1999 en 11 november 1999 had gehoord, heeft zij bij beschikking van 11 november 1999 de voorlopige machtiging verleend voor de duur van drie maanden.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft verzoeker beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de Rechtbank te Amsterdam.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Het middel keert zich met motiveringsklachten tegen het oordeel van de Rechtbank dat uit de overgelegde stukken, de gehouden verhoren van 28 oktober 1999 en 11 november 1999 en de verkregen inlichtingen is gebleken dat bij betrokkene onvoldoende sprake is van bereidheid tot verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis.
3.2 Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. In het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 november 1999 is na de woorden “De rechtbank heeft de zitting geschorst voor beraad” een weergave opgenomen van de motivering die de rechter, klaarblijkelijk ter verklaring van zijn beschikking aan de betrokkene, heeft uitgesproken, maar die niet in de beschikking zelf is opgenomen. Die weergave houdt onder meer in: “Betrokkene is op de goede weg en is bereid mee te werken aan de behandeling, maar de arts is een andere mening toegedaan. Mede gelet op de medische geschiedenis van betrokkene heb ik op dit moment onvoldoende vertrouwen in een vrijwillige medewerking aan verdere behandeling.” Bij de beoordeling van de in het middel vervatte motiveringsklachten moet deze passage van het proces-ver-baal buiten beschouwing blijven (HR 16 mei 1997, nr. 8963, NJ 1998, 221).
3.3 Het middel treft doel. Blijkens het proces-verbaal en het aanvullend proces-verbaal van de terechtzitting van 28 oktober 1999 heeft betrokkene gemotiveerd naar voren gebracht dat hij bereid is te verblijven in het psychiatrisch ziekenhuis, en is de behandeling toen aangehouden tot 11 november 1999 om te bezien of met betrokkene alsnog overeenstemming kan worden bereikt “over de behandeling en of de vrijwilligheid waarvan hij nu blijk geeft bestendig is”. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 november 1999 hebben betrokkene en zijn advocaat andermaal gemotiveerd aangevoerd dat betrokkene bereid is in het psychiatrisch ziekenhuis te verblijven. In het licht van dit een en ander had de Rechtbank niet mogen volstaan met de onder 3.1 vermelde standaardmotivering, maar had zij in haar beschikking ervan moeten doen blijken op grond waarvan zij tot het oordeel is gekomen dat bij betrokkene onvoldoende sprake is van voormelde bereidheid, nu uit de stukken zonder nadere redengeving niet te begrijpen is wat te dezer zake de Rechtbank voor ogen heeft gestaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 11 november 1999;
verwijst de zaak naar die Rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren Herrmann, als voorzitter, Van der Putt-Lauwers en Fleers, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 11 februari 2000.