ECLI:NL:HR:2000:AA4749
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Van Brunschot
- Van Vliet
- Van Amersfoort
- Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vennootschapsbelasting en afwaardering van vorderingen op dochtervennootschap
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een beschikking van de Inspecteur van 31 december 1996, waarbij de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1990 werd verminderd. Dit gebeurde in verband met de verrekening van een verlies dat de dochtervennootschap van belanghebbende in Argentinië had geleden. De Inspecteur handhaafde zijn beslissing na bezwaar, waarop belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarna belanghebbende cassatie instelde.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet de inhoud van de pleitnota's heeft ingelast in zijn uitspraak, wat een belangrijke procedurele fout is. Belanghebbende had in 1992 een dochtervennootschap opgericht in Argentinië, die over haar eerste boekjaar een verlies had geleden. Om te voorkomen dat deze dochtervennootschap op basis van de Argentijnse wetgeving zou moeten worden ontbonden, heeft belanghebbende haar vordering op de dochtervennootschap omgezet in een vordering onder opschortende voorwaarden. De Hoge Raad concludeert dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd door te oordelen dat de rechtshandelingen die in de brieven van 30 juli 1993 zijn beschreven, zijn aan te merken als een prijsgeven van vorderingen. Dit is in strijd met de wetgeving en de ontstaansgeschiedenis van artikel 13b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie. Dit arrest is op 9 februari 2000 vastgesteld en openbaar uitgesproken.