ECLI:NL:HR:2000:AA4726
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Roelvink
- A. Heemskerk
- F. Fleers
- W. de Savornin Lohman
- H. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de nietigheid van cessie in faillissement en de eisen van wetenschap van benadeling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de curator van Boelhouwer Project Services B.V. (BPS) tegen de burgerlijke maatschap Van Zwol Wijntjes Accountants & Belastingadviseurs. De curator had de vordering ingesteld om te verklaren dat de cessie van vorderingen tussen BPS en Van Zwol Wijntjes, die op 1 juli 1994 had plaatsgevonden, nietig was. De curator baseerde zijn vordering op de artikelen 42 en 43 van de Faillissementswet, die betrekking hebben op de nietigheid van rechtshandelingen die zijn verricht met het oog op benadeling van schuldeisers.
De Rechtbank te Utrecht had in een tussenvonnis de curator toegelaten tot bewijslevering, maar in een eindvonnis van 21 mei 1997 werd de vordering van de curator in conventie slechts gedeeltelijk toegewezen. De Rechtbank verklaarde de cessie nietig voor zover deze betrekking had op vorderingen die Van Zwol Wijntjes op BPS zou verkrijgen na de datum van het faillissement. In reconventie werd Van Zwol Wijntjes een bedrag van ƒ 42.354,67 toegewezen. De curator ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat de vonnissen van de Rechtbank bekrachtigde.
In cassatie werd door de curator betoogd dat de vorderingen van Van Zwol Wijntjes op Comptrust en Boelhouwer & Partners Association B.V. (B & P) niet opeisbaar waren, en dat de cessie daarom nietig was. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat het beroep van de curator op de niet-opeisbaarheid niet feitelijk onderbouwd was. De Hoge Raad verwierp het beroep en veroordeelde de curator in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Van Zwol Wijntjes waren begroot op ƒ 597,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.