ECLI:NL:HR:2000:AA4726

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 februari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C98/175HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Roelvink
  • A. Heemskerk
  • F. Fleers
  • W. de Savornin Lohman
  • H. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de nietigheid van cessie in faillissement en de eisen van wetenschap van benadeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de curator van Boelhouwer Project Services B.V. (BPS) tegen de burgerlijke maatschap Van Zwol Wijntjes Accountants & Belastingadviseurs. De curator had de vordering ingesteld om te verklaren dat de cessie van vorderingen tussen BPS en Van Zwol Wijntjes, die op 1 juli 1994 had plaatsgevonden, nietig was. De curator baseerde zijn vordering op de artikelen 42 en 43 van de Faillissementswet, die betrekking hebben op de nietigheid van rechtshandelingen die zijn verricht met het oog op benadeling van schuldeisers.

De Rechtbank te Utrecht had in een tussenvonnis de curator toegelaten tot bewijslevering, maar in een eindvonnis van 21 mei 1997 werd de vordering van de curator in conventie slechts gedeeltelijk toegewezen. De Rechtbank verklaarde de cessie nietig voor zover deze betrekking had op vorderingen die Van Zwol Wijntjes op BPS zou verkrijgen na de datum van het faillissement. In reconventie werd Van Zwol Wijntjes een bedrag van ƒ 42.354,67 toegewezen. De curator ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat de vonnissen van de Rechtbank bekrachtigde.

In cassatie werd door de curator betoogd dat de vorderingen van Van Zwol Wijntjes op Comptrust en Boelhouwer & Partners Association B.V. (B & P) niet opeisbaar waren, en dat de cessie daarom nietig was. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat het beroep van de curator op de niet-opeisbaarheid niet feitelijk onderbouwd was. De Hoge Raad verwierp het beroep en veroordeelde de curator in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Van Zwol Wijntjes waren begroot op ƒ 597,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.

Uitspraak

4 februari 2000
Eerste Kamer
Nr. C98/175HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
Mr Joan Paulus Reinhard SCHOLTEN, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van BOELHOUWER PROJECT SERVICES B.V.,
wonende te 's-Gravenhage,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr J.P.R. Scholten,
t e g e n
de burgerlijke maatschap VAN ZWOL WIJNTJES Accountants & Belastingadviseurs,
gevestigd te Amersfoort,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr J.C. van Oven.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: de curator - heeft bij exploit van 13 maart 1995 verweerster in cassatie - verder te noemen: Van Zwol Wijntjes - gedagvaard voor de Rechtbank te Utrecht. De curator heeft na vermeerdering van eis bij repliek gevorderd te verklaren voor recht dat de cessie tussen gefailleerde en Van Zwol Wijntjes d.d. 1 juli 1994 primair op grond van het bepaalde in de artikelen 42 e.v. F. en subsidiair op grond van het bepaalde in artikel 6:162 jo. 6:103 BW nietig is verricht.
Van Zwol Wijntjes heeft de vordering bestreden en harerzijds in reconventie gevorderd voor recht te verklaren dat Van Zwol Wijntjes uit hoofde van de rechtsgeldige cessie met gefailleerde toekomt primair een bedrag van ƒ 44.036,29, te verhogen met de wettelijke rente over ƒ 31.463,79 vanaf 1 juli 1994 en over ƒ 12.572,50 vanaf 19 augustus 1994, subsidiair een bedrag van ƒ 25.315,75, te verhogen met de wettelijke rente over ƒ 12.743,25 vanaf 1 juli 1994 en over ƒ 12.572,50 vanaf 19 augustus 1994, en meer subsidiair een bedrag van ƒ4.567,67, te verhogen met de wettelijke rente over ƒ 11.696,17 vanaf 1 juli 1994 en over ƒ12.572,50 vanaf 19 augustus 1994.
De curator heeft in reconventie de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 7 augustus 1996 de curator tot bewijslevering toegelaten. Na niet-gehouden enquête heeft de Rechtbank bij eindvonnis van 21 mei 1997 in conventie voor recht verklaard dat de cessie tussen Boelhouwer Project Services B.V. (hierna: BPS) en Van Zwol Wijntjes d.d. 1 juli nietig is voor zover zij betrekking heeft op vorderingen, die Van Zwol Wijntjes op BPS of een der andere in de cessieakte vermelde ondernemingen zou verkrijgen na de datum van het faillissement, en het meer of anders gevorderde afgewezen. In reconventie heeft de Rechtbank voor recht verklaard dat Van Zwol Wijntjes uit hoofde van de rechtsgeldige cessie toekomt de somma van ƒ 42.354,67, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen beide vonnissen heeft de curator zowel in conventie als in reconventie hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 26 februari 1998 heeft het Hof de bestreden vonnissen bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft de curator beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Van Zwol Wijntjes heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De curator heeft als advocaat de zaak toegelicht en Van Zwol Wijntjes heeft de zaak namens haar advocaat doen toelichten door mr J. de Bie Leuveling Tjeenk, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) BPS heeft in mei 1994 Van Zwol Wijntjes gevraagd voor haar de jaarstukken 1993 op te maken. Van Zwol Wijn-tjes was daartoe slechts bereid indien haar opeisbare vorderingen op BPS, Comptrust Beheer B.V. (hierna: Comp-trust) en Boelhouwer & Partners Association B.V. i.o. (hierna: B & P) zouden worden voldaan en zekerheid zou worden gegeven voor de betaling voor werkzaamheden die Van Zwol Wijntjes in de toekomst voor deze ondernemingen zou verrichten.
(ii) Ter voldoening aan deze door Van Zwol Wijntjes gestelde voorwaarde heeft BPS haar vordering op de faillie-te boedel van Adco Zuid B.V., groot ƒ 62.660,--, op 1 juli 1994 bij akte aan Van Zwol Wijntjes gecedeerd.
(iii) Bij vonnis van 17 augustus 1994 is BPS in staat van faillissement verklaard. Bij beschikking van 22 augustus 1994 is eiser tot cassatie tot curator in dit faillissement benoemd.
(iv) Bij brief van 14 september 1994 heeft de curator de nietigheid van de onder (ii) vermelde cessie ingeroepen onder verwijzing naar de art. 42 en 43 F.
3.2 De curator heeft in deze procedure gevorderd te verklaren voor recht dat de cessie nietig is. De Rechtbank heeft deze vordering slechts toegewezen voor zover de cessie betrekking heeft op vorderingen die Van Zwol Wijntjes op BPS of een der andere in de cessieakte vermelde ondernemingen zou verkrijgen na de datum van het faillisse-ment. Het Hof heeft het tussenvonnis en het eindvonnis van de Rechtbank bekrachtigd.
3.3.1 De curator heeft in hoger beroep gesteld dat de vorderingen van Van Zwol Wijntjes op Comptrust en B & P niet jegens BPS opeisbaar zijn, en heeft zich beroepen op art. 43 lid 1, aanhef en onder 2°, F.
3.3.2 Het Hof heeft hieromtrent geoordeeld dat uit de akte van cessie volgt dat deze vorderingen reeds vóór de cessie bestonden, terwijl het door de curator gedane beroep op de niet-opeis-baarheid van die vorderingen in het geheel niet nader feitelijk onderbouwd en toegelicht is, zodat ten processe van de opeisbaarheid dient te worden uitgegaan en het beroep op art. 43 niet opgaat.
3.3.3 De hiertegen onder punt 5 van het middel aangevoerde klacht mist feitelijke grondslag. Het Hof heeft het bestaan van de vorderingen ten tijde van de cessie vooropgesteld, doch de verwerping van het beroep op de niet-opeisbaarheid van de vorderingen niet daarop gegrond, maar op het ontbre-ken van nadere feitelijke onderbouwing van dit beroep.
3.3.4 De onder punt 6 van het middel aangevoerde klacht is gericht tegen het oordeel dat het beroep van de curator op de niet-opeisbaarheid niet feitelijk onderbouwd is. Volgens de klacht gaat het niet om de opeisbaarheid "sec", maar om de vraag of de vordering jegens degene die heeft betaald opeisbaar was, met andere woorden: om de vraag of BPS door Van Zwol Wijntjes in rechte kon worden gedwongen tot beta-ling van de vorderingen van Van Zwol Wijntjes op Comptrust en B & P.
De klacht faalt, aangezien zij miskent dat het hier om een uitzonderingsbepaling gaat, die niet ruim mag worden uitgelegd. Waar art. 43 lid 1 onder 2° F. spreekt van "rechtshande-lingen ter voldoening van of zeker-heidstelling voor een niet opeisbare schuld" moeten de woorden "een niet opeisbare schuld" worden verstaan als een schuld waarvan de schuldeiser op het moment van de bedoelde rechtshande-ling niet de voldoening door de debiteur van die schuld kan vor-deren. Die woorden hebben niet betrekking op een schuld die opeisbaar is in die zin dat de schuldei-ser terstond voldoe-ning daarvan door de debiteur van die schuld kan vorderen, maar waarvan hij niet voldoening door de in art. 43 lid 1, aanhef, bedoelde "schuldenaar" kan vorde-ren, omdat deze niet de debiteur van die schuld is.
3.4 Onder 8-11 bestrijdt het middel de ver-werping door het Hof van appelgrief II, die was gericht tegen het oor-deel van de Rechtbank dat de curator het bewijs van de door hem gestelde wetenschap van benadeling bij Van Zwol Wijn-tjes en BPS ten tijde der cessie niet heeft bijgebracht.
Anders dan het middel betoogt, heeft het Hof geen blijk gegeven van een onjuiste opvatting omtrent de door art. 42 F. geëiste wetenschap van benadeling van schuldei-sers. Dat het Hof bij zijn oordeel dat het bewijs daarvan niet is geleverd, mede heeft gelet op de aard van de door BPS aan Van Zwol Wijntjes verstrekte opdracht, die volgens het Hof kennelijk is gegeven met het oog op de voortzetting van de onderneming, is niet onbegrijpelijk. Tenslotte is de beantwoor-ding van de vraag of het bewijs is geleverd, voorbehou-den aan het Hof als rechter die over de feiten oordeelt. De klachten zijn derhalve tevergeefs voorge-steld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de curator in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Van Zwol Wijntjes begroot op ƒ 597,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Roelvink als voorzitter en de raadsheren Heemskerk, Fleers, De Savornin Lohman en Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op
4 februari 2000.