ECLI:NL:HR:2000:AA4642

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 februari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34982
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • K. Korthals Altes
  • A. Zuurmond
  • J. Pos
  • M. Beukenhorst
  • J. Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 27 oktober 1998. De zaak betreft een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995, waarbij aan belanghebbende een aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 44.343,--. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, wat leidde tot het cassatieberoep van belanghebbende.

De Hoge Raad beoordeelt in deze uitspraak of de belastingplichtige het gezamenlijke bedrag van zijn inkomsten uit arbeid grotendeels in de kantoorruimte heeft verworven, zoals vereist door artikel 36, lid 1, aanhef en letter b, onder 1°, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De Hoge Raad verwijst naar een eerder arrest van 12 april 1995, nr. 29897, waarin is geoordeeld dat onder omstandigheden ook toekomstige inkomsten kunnen worden begrepen. In dit geval is echter vastgesteld dat er geen sprake is van dergelijke omstandigheden. De Hoge Raad concludeert dat het Hof terecht de toekomstige inkomsten buiten beschouwing heeft gelaten bij de bepaling van het gezamenlijke bedrag van belanghebbendes inkomsten uit arbeid.

De Hoge Raad verwerpt het beroep en oordeelt dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is op 2 februari 2000 vastgesteld door de vice-president Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Fase, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Nr. 34982
2 februari 2000
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 27 oktober 1998 betreffende de hem voor het jaar 1995 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverze-keringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 44.343,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
Na het verstrijken van de cassatietermijn heeft belanghebbende nog enkele stukken ingediend. Daarop kan echter geen acht worden geslagen, nu de wet niet de mogelijkheid biedt om na het verstrijken van die termijn nog stukken in te dienen.
3. Beoordeling van het middel
Ingevolge het bepaalde in het hier van toepassing zijnde artikel 36, lid 1, aanhef en letter b, onder 1°, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 is beslissend - voorzover hier van belang - of de belastingplichtige het gezamenlijke bedrag van zijn inkomsten uit arbeid grotendeels in de kantoorruimte heeft verworven. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 12 april 1995, nr. 29897, BNB 1995/167, kunnen onder inkomsten uit arbeid in evenbedoelde zin onder omstandigheden worden begrepen inkomsten welke na afloop van het jaar nog worden genoten. Van zodanige omstandigheden is te dezen evenwel geen sprake. Niet kan worden gezegd dat belanghebbende met zijn in dit jaar in de kantoorruimte verrichte activiteiten om meer emplooi te vinden ook reeds de toekomstige inkomsten uit dat nog te vinden emplooi heeft verworven. Het Hof heeft derhalve voor de toepassing van evenvermeld wetsartikel bij het bepalen van het gezamenlijke bedrag van belanghebbendes inkomsten uit arbeid de (geschatte) toekomstige inkomsten terecht buiten aanmerking gelaten. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 2 februari 2000 vastgesteld door de vice-president Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Fase, en op die datum in het openbaar uitgesproken.