ECLI:NL:HR:2000:AA4574

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 januari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
112250
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H. Haak
  • A. Orie
  • J. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor moord en wapenbezit met levenslange gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor moord en wapenbezit. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte, die wist dat hij door de politie werd gezocht, een schietklaar wapen onder handbereik hield en in een reflex schoot toen hij iemand aan de trap zag. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof, dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk was. De middelen van cassatie, ingediend door de advocaat van de verdachte, werden verworpen. De Hoge Raad concludeerde dat er geen gronden waren voor vernietiging van de bestreden uitspraak, en dat het beroep ongegrond was. De zaak betreft belangrijke juridische vragen over noodweerexces en psychische overmacht, die door de Hoge Raad niet als voldoende onderbouwd werden beschouwd. De uitspraak bevestigt de strikte eisen die aan de motivering van verweren in cassatie worden gesteld.

Uitspraak

25 januari 2000
Strafkamer
nr. 112.250
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie
tegen een arrest van het
Gerechtshof te Arnhem van
31 juli 1998 alsmede tegen
alle op de terechtzitting
van dit Hof gegeven beslis-
singen in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats], ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zutphen" te Zutphen.
1. De bestreden einduitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Almelo van 17 februari 1998 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 3 primair, onder 5 primair en subsidiair en onder 6 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. "moord", 2. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een schietwapen in de vorm van een pistool" en "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie", 3. en 9. telkens opleverende: "openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen", 4. "het medeplegen van: opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden", 5. en 8. telkens opleverende: "het medeplegen van: poging tot: zware mishandeling" en 7. "het medeplegen van: zware mishandeling" veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de twee benadeelde partijen toegewezen in voege als in het arrest vermeld.
1.2. Het verkorte arrest en de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraken - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr G.P.M.F. Mols, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede, het derde, het vierde en het vijfde middel
4.1. De middelen strekken ten betoge dat de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit niet naar behoren is gemotiveerd.
4.2. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat hij door de politie werd gezocht, dat hij rekening heeft gehouden met mogelijke acties tegen zijn huis en zijn persoon, dat hij tevoren al had besloten dat hij zou handelen zoals hij heeft gedaan als hij belaagd zou worden en dat hij tijdens zijn slaap een nagenoeg schietklaar wapen onder zijn directe bereik hield. Het oordeel van het Hof dat
deze voorgeschiedenis in aanmerking genomen
de verdachte, die - wordt gewekt door het lawaai dat met het binnentreden door het arrestatieteam van de politie gepaard ging;
- in een reflex zijn wapen grijpt en ? voorzover nog nodig
- in enkele seconden schietklaar maakt;
- daarna naar de trap, die toegang geeft tot zijn woning, loopt;
- daar vervolgens blijft staan wachten;
- schiet zodra hij beneden aan de trap iemand ziet, de aan de gevolgen van dit schot overleden persoon, die [slachtoffer] was genaamd, met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd en dat dit handelen niet werd bepaald door een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
4.3. Voorzover de middelen dit bestrijden, zijn zij ongegrond.
4.4. De voorts nog in het tweede en het vijfde middel vervatte klacht dat het bestreden arrest de juistheid openlaat van het ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde betoog dat de verdachte heeft gehandeld "in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling" en dat het Hof heeft verzuimd hieromtrent te beslissen, faalt aangezien het aldus aangevoerde wordt weerlegd door de gemotiveerde bewezenverklaring, zodat het Hof niet gehouden was daaromtrent uitdrukkelijk te beslissen.
4.5. Voorzover in het vierde middel nog wordt aangevoerd dat uit het bestreden arrest niet blijkt dat de verdachte wist dat [slachtoffer] een ambtenaar van politie in functie was, miskent het dat dit niet is tenlastegelegd en derhalve niet bewezen behoefde te worden, nog daargelaten dat uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat deze omstandigheid voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest.
5. Beoordeling van het zesde middel
5.1. Het middel strekt ten betoge dat het Hof het ter zake van feit 1 gedane beroep op noodweerexces en/of psychische overmacht op ontoereikende gronden heeft verworpen.
5.2. Voorzover het middel klaagt over de verwerping van het beroep op noodweerexces is het ongegrond, reeds omdat uit niets blijkt dat ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd dat te dezen sprake was van een wederrechtelijke aanranding als bedoeld in art. 41 Sr.
5.3. Voorzover het middel klaagt over de verwerping van het beroep op psychische overmacht, faalt het omdat 's Hofs overwegingen dienaangaande aldus moeten worden verstaan dat de aan dit verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet aannemelijk zijn geworden. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. Voor verdere toetsing is in cassatie geen plaats.
6. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
7. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Haak als voorzitter, en de raadsheren Orie en Van Dorst, in bijzijn van de griffier Bakker, en uitgesproken op 25 januari 2000.