ECLI:NL:HR:2000:AA4529

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 januari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35043
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • A. van Brunschot
  • M. van Vliet
  • J. van Amersfoort
  • L. Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vennootschapsbelasting en de kwalificatie van een onderneming

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de stichting Stichting X te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, die betrekking heeft op een aanslag in de vennootschapsbelasting over het jaar 1991. De belanghebbende ontving een aanslag van ¦ 17.430,--, welke na bezwaar door de Inspecteur werd gehandhaafd. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde. De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak.

De Hoge Raad beoordeelt of de belanghebbende aan de heffing van vennootschapsbelasting is onderworpen. Het Hof had geoordeeld dat de belanghebbende, door het bevorderen van de praktische opleiding van werknemers in de bouwnijverheid, deelneemt aan het maatschappelijke verkeer en dat zij met een organisatie van kapitaal en arbeid positieve resultaten behaalt. Dit leidde tot de conclusie dat de belanghebbende een onderneming drijft in de zin van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

De Hoge Raad komt echter tot een andere conclusie. De door het Hof vastgestelde feiten en de stukken van het geding wijzen erop dat de activiteiten van de belanghebbende niet kunnen worden gekwalificeerd als het drijven van een onderneming. De activiteiten bestaan voornamelijk uit het ontvangen van gelden van aannemers en het verstrekken van bijdragen aan opleidingsinstellingen, wat niet voldoet aan de criteria voor belastingplichtigheid. Daarom vernietigt de Hoge Raad de uitspraak van het Hof en de aanslag, en oordeelt dat de belanghebbende niet belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting.

De Hoge Raad veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de proceskosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof. De belanghebbende krijgt een vergoeding voor de griffierechten en de kosten van rechtsbijstand. Dit arrest is op 26 januari 2000 uitgesproken door de vice-president en de raadsheren, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

Nr. 35043
26 januari 2000
ge-we-zen op het be-roep in cas-sa-tie van de stichting Stichting X te Z tegen de uit-spraak van het Ge-rechts-hof te 's-Hertogenbosch van 1 oktober 1998 be-tref-fen-de na te mel-den -aan-slag in de ven-noot-schapsbe-lasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het jaar 1991 een aanslag in de ven-noot-schaps-be-las-ting op-ge-legd naar een be-last-baar be-drag van ¦ 17.430,--. Deze aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uit-spraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestre-den.
3. Beoordeling van het middel van cassatie
3.1. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of belanghebbende aan de heffing van vennootschapsbelasting is onderworpen.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat uit de vastgestelde feiten, in onderling verband beschouwd, volgt dat door de praktische opleiding van werknemers ten behoeve van de bouwnijverheid te bevorderen (door middel van het verlenen van subsidies aan bedrijven of instellingen die hieraan bijdragen en door het initiëren van opleidingsmogelijkheden), mede uit gelden waarvan de omvang afhankelijk is van de plaatsing van leerlingen bij bouwbedrijven, belanghebbende deelneemt aan het maatschappelijke verkeer. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat nu belanghebbende met een organisatie van kapitaal en arbeid, waarmee aan het maatschappelijke verkeer wordt deelgenomen, doorlopend en in aanzienlijke mate positieve resultaten heeft behaald, moet worden aangenomen dat bij haar het oogmerk om winst te behalen aanwezig is. Op grond hiervan is het Hof tot de conclusie gekomen dat belanghebbende een onderneming drijft als bedoeld in artikel 2, eerste lid, letter d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet).
3.3. Het middel dat zich tegen de hiervóór in 3.2 vermelde oordelen van het Hof richt, treft doel. De door het Hof vastgestelde feiten en de stukken van het geding laten immers geen andere gevolgtrekking toe dan dat belanghebbendes activiteiten uitsluitend bestaan uit enerzijds het ontvangen van door aannemers via een stichting afgestane gelden en anderzijds het uit deze gelden verstrekken van geldelijke bijdragen aan bedrijven en instellingen die opleidingen aanbieden voor werknemers die niet in aanmerking komen voor het opleidingsprogramma van de Stichting C. Deze activiteiten zijn niet aan te merken als het drijven van een onderneming in de zin van artikel 2, lid 1, onderdeel d, van de Wet. Belanghebbende is derhalve niet belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting.
3.4. Uit het hiervóór in 3.3 overwogene volgt dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de uitspraak van het Hof en die van de Inspecteur, alsmede de aanslag;
gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van
ƒ 315,--, alsmede het bij het Hof gestorte griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van ƒ 75,--, derhalve in totaal ƒ 390,--;
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 1.775 ,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst aan de Staat als de rechtspersoon die de bij het Hof gemaakte kosten moet vergoeden.
Dit arrest is op 26 januari 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot, Van Vliet, Van Amersfoort en Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.