ECLI:NL:HR:2000:AA4528
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Van Brunschot
- Van Vliet
- Van Amersfoort
- Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de vennootschapsbelasting en de status van een stichting als onderneming
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 januari 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure van de stichting Stichting X te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting over het boekjaar 1991/1992, waarbij een belastbaar bedrag van ƒ 125.870,-- was vastgesteld. Na bezwaar tegen de aanslag heeft de Inspecteur deze gehandhaafd, waarna de stichting in beroep ging bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde.
De stichting heeft vervolgens cassatie ingesteld, waarbij de Staatssecretaris van Financiën het cassatieberoep bestreed. Het geschil draaide om de vraag of de stichting aan de heffing van vennootschapsbelasting was onderworpen. De stichting voerde aan dat zij geen prestaties verrichtte voor de door aannemers afgestane gelden, maar enkel geldelijke bijdragen verstrekte aan opleidingsinstellingen voor werknemers die niet in aanmerking kwamen voor een specifiek opleidingsprogramma.
Het Hof oordeelde dat de stichting, door subsidies te verlenen en opleidingsmogelijkheden te initiëren, deelneemt aan het maatschappelijke verkeer en daarmee een onderneming drijft in de zin van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof onvoldoende gemotiveerd had waarom de stichting als onderneming werd aangemerkt. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug voor nader onderzoek naar de stellingen van de stichting.
De Hoge Raad gelastte ook dat de Staatssecretaris van Financiën de kosten van het geding in cassatie vergoedt, inclusief het griffierecht en de kosten voor rechtsbijstand. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de status van stichtingen in het kader van de vennootschapsbelasting.