ECLI:NL:HR:2000:AA4524

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 januari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
33943
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Van Brunschot
  • Hammerstein
  • Van Amersfoort
  • Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de aftrekbaarheid van financieringskosten in de vennootschapsbelasting en de impact van belastingverdragen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De belanghebbende, een 100 procent dochtermaatschappij van B N.V., had een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd gekregen voor het jaar 1993. Na bezwaar was de aanslag verminderd, maar de belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de aanslag verder verlaagde tot nihil. De Staatssecretaris stelde cassatie in tegen deze uitspraak.

De Hoge Raad beoordeelt de zaak en komt tot de conclusie dat de financieringskosten van de belanghebbende, die voortvloeien uit een lening van B N.V. voor de financiering van een deelneming in A N.V., niet in aftrek kunnen worden gebracht. De Inspecteur had deze kosten niet geaccepteerd op basis van artikel 13, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De belanghebbende stelde dat het belastingverdrag met de Volksrepubliek China niet tot gevolg had dat de door A N.V. ontvangen leasetermijnen niet in de Nederlandse belastingheffing konden worden betrokken.

De Hoge Raad oordeelt dat, indien een belastingverdrag het heffingsrecht over een winstbestanddeel aan Nederland toewijst, dit betekent dat deze winst in Nederland belastbaar is. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en bevestigt de uitspraak van het Hof, waarbij de Staatssecretaris wordt veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. Dit arrest is op 26 januari 2000 uitgesproken door de vice-president en andere rechters van de Hoge Raad.

Uitspraak

Nr. 33943
26 januari 2000
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 november 1997 betreffende na te melden aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van f 78.501,--.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van nihil. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is een 100 percent dochtermaatschappij van B N.V. Belanghebbende houdt sinds 18 november 1993 75 percent van de aandelen A N.V. A N.V. is gevestigd in Q. Belanghebbende heeft haar deelneming in A N.V. gefinancierd met een geldlening van B N.V. Over de periode 18 november 1993 tot en met 31 december 1993 is belanghebbende over deze geldlening f 578.251,-- rente verschuldigd.
A N.V. heeft op 18 november 1993 twee vliegtuigen gekocht. Deze zijn per die datum in operational lease gegeven aan een in China gevestigde luchtvaartmaatschappij. Het aan de periode 18 november 1993 tot en met 31 december 1993 toerekenbare resultaat van A N.V. bedraagt f 500.752,--. Dit bedrag is als volgt berekend:
ontvangen leasetermijnen f 1.234.883,--
af: afschrijving vliegtuigen f 601.512,--
af: salariskosten en overige bedrijfskosten f 132.619,--
f 500.752,--
De Inspecteur heeft de op de deelneming betrekking hebbende financieringskosten ten bedrage van f 578.251,-- op grond van het bepaalde in artikel 13, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst 1993; hierna: de Wet) niet in aftrek aanvaard.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat deze financieringskosten aftrekbaar zijn, omdat het belastingverdrag met de Volksrepubliek China niet tot gevolg heeft dat de door A N.V. ontvangen leasetermijnen niet in de Nederlandse belastingheffing kunnen worden betrokken.
3.2. Het Hof heeft onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 13 november 1991, nrs. 27091 en 27176, BNB 1992/58 en 59, vooropgesteld dat aan de woorden ‘in Nederland belastbare winst’ de betekenis dient te worden gegeven, die overeenkomt met de strekking van voormelde bepaling, te weten hiermede te voorkomen dat ten laste van de Nederlandse winst wordt gebracht hetgeen ten koste wordt gelegd aan de verwerving van winst die in Nederland niet in de heffing van de belasting kan worden betrokken. Vervolgens heeft het Hof - kort samengevat - geoordeeld dat nu het belastingverdrag met de Volksrepubliek China het heffingsrecht over de leasetermijnen aan Nederland toewijst, onder toekenning aan China van het recht tot het heffen van een bronbelasting welke tot ten hoogste het bedrag van de in Nederland over die termijnen verschuldigde belasting tegen een fictief percentage in aftrek mag worden gebracht op de Nederlandse vennootschapsbelasting, de leasetermijnen ten volle zijn begrepen in de grondslag waarnaar Nederland belasting heft. De omstandigheid dat China een bronbelasting mag heffen, welke door A N.V. in aftrek mag worden gebracht op de Nederlandse belasting, betekent, aldus het Hof, niet dat A N.V. aldus inkomsten geniet die in Nederland niet in de heffing van belasting kunnen worden betrokken. De bepaling die de in China betaalde belasting bij wijze van fictie stelt op 15 percent van het brutobedrag van de leasetermijnen, leidt het Hof evenmin tot die conclusie. Hieraan doet naar 's Hofs oordeel evenmin afbreuk de omstandigheid dat de aftrek wegens (fictief) in China verschuldigde bronbelasting in casu gelijk is aan de in Nederland verschuldigde belasting over de netto-winst op het leasecontract.
3.3. Tegen deze oordelen komt het middel tevergeefs op. Ingeval een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting het heffingsrecht over een bestanddeel van de winst aan Nederland toewijst, al dan niet onder gelijktijdige toekenning aan de andere verdragsstaat van het recht een bronbelasting te heffen, is met betrekking tot dat winstbestanddeel sprake van “in Nederland belastbare winst” in de zin van artikel 13, lid 1, van de Wet. Deze winst kan alsdan immers hier te lande in de heffing worden betrokken. Anders dan het middel voorstaat zijn noch de wijze waarop door het verdrag verrekening van de eventueel door de andere verdragsstaat te heffen bronbelasting wordt voorgeschreven, noch de hoogte van de op grond van deze verrekening in het concrete geval per saldo in Nederland verschuldigde vennootschapsbelasting van invloed op de kwalificatie “in Nederland belastbare winst” in de zin van artikel 13, lid 1, van de Wet.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.130,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 26 januari 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot, Hammerstein, Van Amersfoort en Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van het door hem vastgestelde beroep in cassatie een recht geheven van f 340,--.