ECLI:NL:HR:2000:AA4432

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C98/185
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Mijnssen
  • F. Herrmann
  • M. van der Putt-Lauwers
  • J. Fleers
  • A. de Savornin Lohman
  • H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam inzake de rechtspositie van de houder van een cognossement

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de commanditaire vennootschap C.V. Scheepvaartonderneming 'Hudsongracht' en Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. Het geding begon toen Delta Lloyd Hudsongracht in 1991 dagvaardde voor de Rechtbank te Amsterdam, met de eis om een bedrag van ƒ 79.213,85 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Hudsongracht bestreed de vorderingen van Delta Lloyd, die in eerste instantie door de Rechtbank werden afgewezen. Delta Lloyd ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat in een tussenarrest van 12 februari 1998 de zaak naar de rol verwees voor voortprocederen.

Hudsongracht stelde cassatie in tegen het tussenarrest van het Hof, en de Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd. De kern van de zaak draaide om de vraag wie het vorderingsrecht op het cognossement kon uitoefenen: de recht- en regelmatig houder, [endossant], of de ontvangstexpediteur. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Delta Lloyd werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Hudsongracht werden begroot op ƒ 2.177,42 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.

Deze uitspraak benadrukt de juridische complexiteit rondom de rechtspositie van houders van cognossementen en de gevolgen van endossementen in het transportrecht. De Hoge Raad bevestigde dat de houder van een cognossement niet zomaar zijn rechten kan overdragen zonder dat dit duidelijk wordt gecommuniceerd aan de betrokken partijen.

Uitspraak

21 januari 2000
Eerste Kamer
Nr. C98/185HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de commanditaire vennootschap C.V. SCHEEPVAARTONDERNEMING “HUDSONGRACHT”,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr E.D. Vermeulen,
t e g e n
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr F. van Gelein Vitringa.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Delta Lloyd - heeft bij exploit van 17 januari 1991 onder meer eiseres tot cassatie - verder te noemen: Hudsongracht - gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam en gevorderd Hudsongracht te veroordelen om aan Delta Lloyd te betalen een bedrag van ƒ 79.213,85, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 januari 1991. Bij conclusie van repliek heeft Delta Lloyd aan haar eis een subsidiaire vordering toegevoegd tot betaling van ƒ 56.397,75, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juni 1990 tot 15 januari 1991, verminderd met het betaalde bedrag van ƒ 28.000,--, en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 januari 1991 tot aan de dag van de algehele voldoening over het aldus ontstane saldo.
Hudsongracht heeft de vorderingen bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 19 augustus 1992 de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van Delta Lloyd. Bij eindvonnis van 29 juni 1994 heeft de Rechtbank het gevorderde afgewezen.
Tegen beide vonnissen heeft Delta Lloyd hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij tussenarrest van 12 februari 1998 heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen als onder 4.6 van zijn arrest is aangegeven en iedere verdere beslissing aangehouden.
Het tussenarrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het tussenarrest van het Hof heeft Hudsongracht beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Delta Lloyd heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Hudsongracht heeft de zaak doen toelichten door mr W.D.H. Asser, advocaat te Amsterdam, en Delta Lloyd heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Strikwerda strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot afdoening van de zaak door de Hoge Raad in voege als in deze conclusie is weergegeven onder 21.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op of omstreeks 7 oktober 1989 heeft Hudsongracht te Ilheus, Brazilië, ten vervoer naar Rotterdam overgenomen een zending van 3.696 kartons meloenen, voor welk vervoer Hudsongracht een cognossement heeft afgegeven. Het vervoer heeft plaatsgevonden met het m.s. “Hudsongracht”.
(ii) Het cognossement is blanco geëndosseerd aan Gebr. [endossant] B.V. te Kerkdriel, hierna te noemen: [endossant]. Deze heeft het van haar stempel voorzien, ondertekend en overhandigd aan [ontvangstexpediteur], die het cognossement heeft ondertekend en van haar stempel met daarbij de letters “p.p.” heeft voorzien.
(iii) De “Hudsongracht” is op of omstreeks 4 november 1989 in Rotterdam aangekomen, waar de kartons zijn afgeleverd aan [ontvangstexpediteur].
(iv) Bij aflevering bleek de partij - onder meer door rottingsverschijnselen - beschadigd.
(v) [Endossant] had de partij verzekerd bij Delta Lloyd en 84 andere verzekeringsmaatschappijen. Deze hebben schadepenningen aan [endossant] uitgekeerd. Bedoelde 84 verzekeringsmaatschappijen hebben de rechten van [endossant], die bij wijze van subrogatie op haar waren overgegaan, aan Delta Lloyd gecedeerd. Ook [endossant] zelf heeft haar rechten wegens de geleden schade, voorzover niet door de verzekeraars vergoed, aan Delta Lloyd gecedeerd.
(vi) Hudsongracht heeft van de schade een bedrag van ƒ 28.000,-- voldaan.
3.2 Delta Lloyd heeft, als gesubrogeerde in de rechten van [endossant] en als cessionaris van [endossant] en de overige verzekeraars, de onder 1 vermelde vorderingen ingesteld, strekkende tot vergoeding van de geleden schade, onder aftrek van het reeds betaalde bedrag van ƒ 28.000,--.
De Rechtbank heeft het gevorderde afgewezen. Het Hof heeft het in beginsel toewijsbaar geacht en partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte ter rolle (nader) uit te laten over de omvang van de schade.
Het Hof heeft als kernvraag in deze aangemerkt de vraag wie het ingevolge de wet (hier: art. 510 (oud) K.) uitsluitend aan de recht- en regelmatige houder van een cognossement toekomende vorderingsrecht kan uitoefenen, te weten [endossant] (aan wie Delta Lloyd haar rechten in deze ontleent) of de door [endossant] ingeschakelde ontvangstexpediteur [ontvangstexpediteur].
Het Hof heeft, in cassatie onbestreden, geoordeeld dat de door [endossant] op de achterzijde van het cognossement gestelde (firmastempel met) handtekening niet anders is aan te merken dan als een blanco endossement en dat, nu uit het cognossement ook overigens niet blijkt dat de aanbieder daarvan enkel als gemachtigde van [endossant] optreedt, die aanbieder - [ontvangstexpediteur] - degene is die tegenover de vervoerder - Hudsongracht - als de houder is gelegitimeerd (rov. 4.3). Het Hof heeft vervolgens overwogen dat [ontvangstexpediteur] hiermee tegenover Hudsongracht als recht- en regelmatig houder van het cognossement - en dus als de claimgerechtigde - had/heeft te gelden, tenzij [ontvangstexpediteur] bij of voor de presentatie van het cognossement aan Hudsongracht op ondubbelzinnige wijze te kennen heeft gegeven enkel als gevolmachtigde van de recht- en regelmatig houder van het cognossement - [endossant] - op te treden en dus slechts namens deze de goederen in ontvangst te (zullen) nemen (rov. 4.4). Op grond van enige feiten die volgens het Hof daarop wijzen, en het naar het oordeel van het Hof ontbreken van een voldoende gemotiveerde betwisting door Hudsongracht achtte het Hof bewezen dat [ontvangstexpediteur] vóór de presentatie van het cognossement uitdrukkelijk aan Hudsongracht heeft medegedeeld als gevolmachtigde van [endossant] te zullen optreden en dat Hudsongracht [endossant] dienovereenkomstig ook als de recht- en regelmatig houder van het cognossement heeft aangemerkt (rov. 4.5).
3.3 Naar in onderdeel 2.2 terecht wordt betoogd, heeft het Hof, aldus oordelend, blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. De vaststelling dat [ontvangstexpediteur] tegenover de vervoerder - Hudsongracht - als de houder van het cognossement gelegitimeerd was, brengt mee dat [endossant] de hoedanigheid van recht- en regelmatig houder niet meer bezat. [ontvangstexpediteur] kon [endossant] deze hoedanigheid niet opnieuw verschaffen door aan Hudsongracht mee te delen dat zij, [ontvangstexpediteur], als gevolmachtigde van [endossant] zou optreden, ook niet als [ontvangstexpediteur] daarbij tevens heeft gesteld - naar het Hof kennelijk heeft aangenomen - dat [endossant] de recht- en regelmatig houder van het cognossement was.
3.4 Het vorenoverwogene brengt mee dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven en dat de overige klachten van het middel geen behandeling behoeven. Verwijzing moet volgen ter behandeling van grief I.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 februari 1998;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Delta Lloyd in de kosten van het geding in cassa-tie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Hudsongracht begroot op ƒ 2.177,42 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Mijnssen als voorzitter en de raadsheren Herrmann, Van der Putt-Lauwers, Fleers en De Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 21 januari 2000.