ECLI:NL:HR:2000:AA4432
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Mijnssen
- F. Herrmann
- M. van der Putt-Lauwers
- J. Fleers
- A. de Savornin Lohman
- H. Heemskerk
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam inzake de rechtspositie van de houder van een cognossement
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de commanditaire vennootschap C.V. Scheepvaartonderneming 'Hudsongracht' en Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. Het geding begon toen Delta Lloyd Hudsongracht in 1991 dagvaardde voor de Rechtbank te Amsterdam, met de eis om een bedrag van ƒ 79.213,85 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Hudsongracht bestreed de vorderingen van Delta Lloyd, die in eerste instantie door de Rechtbank werden afgewezen. Delta Lloyd ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat in een tussenarrest van 12 februari 1998 de zaak naar de rol verwees voor voortprocederen.
Hudsongracht stelde cassatie in tegen het tussenarrest van het Hof, en de Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd. De kern van de zaak draaide om de vraag wie het vorderingsrecht op het cognossement kon uitoefenen: de recht- en regelmatig houder, [endossant], of de ontvangstexpediteur. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Delta Lloyd werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Hudsongracht werden begroot op ƒ 2.177,42 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.
Deze uitspraak benadrukt de juridische complexiteit rondom de rechtspositie van houders van cognossementen en de gevolgen van endossementen in het transportrecht. De Hoge Raad bevestigde dat de houder van een cognossement niet zomaar zijn rechten kan overdragen zonder dat dit duidelijk wordt gecommuniceerd aan de betrokken partijen.