ECLI:NL:HR:2000:AA4428

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R99/172HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Mijnssen
  • J. Heemskerk
  • F. Fleers
  • A. de Savornin Lohman
  • W. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beschikking voorlopige machtiging tot voortzetting van verblijf in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2000 uitspraak gedaan over een cassatieverzoek van verzoekster, die in een psychiatrisch ziekenhuis was opgenomen. De Officier van Justitie had op 23 juli 1999 een vordering ingediend bij de Rechtbank 's-Hertogenbosch voor een voorlopige machtiging om het verblijf van verzoekster in het ziekenhuis te verlengen. De Rechtbank verleende deze machtiging op 9 augustus 1999, na het horen van verzoekster, haar advocaat, de behandelend arts en haar kinderen. Verzoekster ging in cassatie tegen deze beschikking, waarbij de Advocaat-Generaal Hartkamp adviseerde tot vernietiging van de beschikking en verwijzing van de zaak voor verdere behandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat de geneeskundige verklaring die aan de vordering was gehecht, niet rechtsgeldig was omdat deze niet was ondertekend door de geneesheer-directeur van het ziekenhuis, zoals vereist door de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz). De Rechtbank had het bezwaar van verzoekster dat de verklaring niet door een bevoegde was ondertekend, ten onrechte gepasseerd. De Hoge Raad benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor de inhoud van de verklaring bij de geneesheer-directeur ligt en dat deze niet kan worden gedelegeerd aan anderen. De Hoge Raad vernietigde daarom de beschikking van de Rechtbank en verwees de zaak terug voor verdere behandeling.

Deze uitspraak onderstreept het belang van de juiste procedurele waarborgen in zaken die betrekking hebben op de vrijheidsbeneming van personen in psychiatrische instellingen. De Hoge Raad bevestigde dat de eisen van de Bopz strikt moeten worden nageleefd om de rechten van de betrokkenen te waarborgen.

Uitspraak

21 januari 2000
Eerste Kamer
Rek.nr. R99/172HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr G.E.M. Later.
1. Het geding in feitelijke instantie
De Officier van Justitie in het arrondissement 's-Hertogenbosch heeft op 23 juli 1999 onder overlegging van een op 22 juli 1999 ondertekende geneeskundige verklaring een vordering ingediend bij de Rechtbank aldaar tot het verlenen van een voorlopige machtiging om het verblijf van verzoekster tot cassatie - verder te noemen: verzoekster - in een psychiatrisch ziekenhuis te doen voortduren.
Nadat de Rechtbank verzoekster, bijgestaan door haar advocaat, de behandelend arts en de drie kinderen van verzoekster op 9 augustus 1999 had gehoord, heeft zij bij beschikking van 9 augustus 1999 de voorlopige machtiging verleend.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft verzoekster beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Hartkamp strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
De onder 1 vermelde vordering is ingediend in een periode waarin verzoekster krachtens een machtiging tot voortzet-ting van de inbewaringstelling was opgenomen in het Carolus Liduina Ziekenhuis, afdeling psychiatrie, te 's-Hertogen-bosch.
Op de bij de vordering overgelegde geneeskundige verklaring als bedoeld in art. 16 lid 1 Bopz is onder de gegevens van de geneesheer-directeur die de verklaring afgeeft de naam A. Beeftink vermeld. De verklaring is niet door de geneesheer-directeur ondertekend, maar "voor deze" door een persoon, aangeduid als "psychiater".
3.2 Voor zover het middel betoogt dat uit de stukken niet blijkt dat Beeftink geneesheer-directeur is van het zieken-huis waar verzoekster verblijft, kan op dat betoog geen acht worden geslagen, nu dit voor de Rechtbank niet is aangevoerd en een onderzoek van feitelijke aard zou vergen, waarvoor in cassatie geen plaats is.
3.3 De Rechtbank heeft in haar beschikking vermeld dat de raadsman van verzoekster als formeel bezwaar heeft aange-voerd: "ondertekening van de geneeskundige verklaring door een niet tot tekening bevoegde". De Rechtbank heeft dit bezwaar gepasseerd op de grond dat "bij verdere navraag klaarblijke-lijk de ondertekenaar is gemandateerd door de tot tekening bevoegde".
Het middel klaagt dat dit oordeel onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd is. Het strekt ten betoge dat de aan de Rechtbank overgelegde geneeskundige verklaring niet kan worden aangemerkt als een verklaring van de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis waarin verzoek-ster is opgenomen, en derhalve niet voldoet aan het voor-schrift van art. 16 lid 1 Bopz.
3.4 Gelet op de van de zijde van de regering vermelde redenen voor het voorschrijven van een verklaring van de geneesheer-directeur, moet aan de verklaring bedoeld in art. 16 lid 1 Bopz de eis worden gesteld dat deze door de geneesheer-directeur zelf wordt ondertekend ten blijke van zijn instemming met en verantwoordelijkheid voor de inhoud van de verklaring (HR 1 juli 1994, NJ 1994, 715-723). In dit verband moet volgens art. 1 lid 3 onder "geneesheer-directeur" mede worden verstaan de arts die, hoewel geen directeursfunctie bekledende, belast is met de zorg voor de algemene gang van zaken op geneeskundig gebied in het psychiatrisch ziekenhuis. Als geneesheer-directeur moet ook worden aangemerkt de arts die volgens een binnen het zie-kenhuis geldende regeling tot vervanging van de geneesheer-directeur als waarnemend geneesheer-directeur de functie van de geneesheer-directeur uitoefent (HR 31 mei 1996, nr. 8822, NJ 1997, 36).
De aard van de in de Wet Bopz aan de geneesheer-direc-teur toegekende bevoegdheid tot en verantwoordelijkheid voor het verstrekken van geneeskun-dige verklaringen verzet zich evenwel tegen het door de geneesheer-directeur verle-nen van mandaat aan anderen tot het in zijn naam onderteke-nen van zodanige geneeskundige verklaringen.
De desbetreffende klacht van het middel is gegrond. De Rechtbank heeft ten onrechte voldoende geacht dat "de ondertekenaar is gemandateerd door de tot tekening bevoeg-de".
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 9 augustus 1999;
verwijst de zaak naar die Rechtbank ter verdere behan-deling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president Mijnssen als voorzitter en de raadsheren Heemskerk, Fleers, De Savornin Lohman en Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 21 januari 2000.