ECLI:NL:HR:2000:AA4335
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- De Moor
- Van Vliet
- Van Amersfoort
- Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en ondernemerschap
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin een naheffingsaanslag in de omzetbelasting werd gehandhaafd. De naheffingsaanslag betrof het tijdvak van 1 februari 1994 tot en met 31 december 1995 en bedroeg ¦ 12.952,--. De Inspecteur had de aanslag gehandhaafd na bezwaar, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het cassatieberoep.
De Hoge Raad oordeelt dat belanghebbende, opgericht door A, niet kan worden aangemerkt als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. A, die directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende was, had een eenmalige uitkering ontvangen na beëindiging van zijn dienstverband bij B B.V. en had geen opdrachten weten te verwerven in de relevante periode. De Hoge Raad stelt vast dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de desbetreffende goederen en diensten heeft betrokken in het kader van een onderneming.
De Hoge Raad verwerpt de middelen van cassatie, waarbij het Hof terecht heeft geoordeeld dat belanghebbende niet de hoedanigheid van ondernemer had. De Inspecteur had geen erkenning gegeven aan de ondernemersstatus van belanghebbende, en de teruggaven waren enkel administratieve gevolgen van door belanghebbende verstrekte opgaven. De Hoge Raad concludeert dat de uitspraak van het Hof in stand blijft en dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan op 19 januari 2000 door de vice-president R.J.J. Jansen en de raadsheren De Moor, Van Vliet, Van Amersfoort en Lourens, in aanwezigheid van de waarnemend griffier Van Hooff.