ECLI:NL:HR:2000:AA4062
Hoge Raad
- Cassatie
- Pos
- Beukenhorst
- Monné
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep in cassatie inzake navorderingsaanslag vermogensbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 november 1998, betreffende een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1994. Aan belanghebbende was aanvankelijk een aanslag opgelegd op basis van een vermogen van f 248.000,--, maar later werd een navorderingsaanslag opgelegd naar een vermogen van f 395.000,--, met een verhoging van 100 procent van de nagevorderde belasting, waarbij een kwijtschelding van 75 procent was verleend. De Inspecteur handhaafde de navorderingsaanslag en bevestigde het kwijtscheldingsbesluit, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur gedeeltelijk vernietigd en de aanslag verminderd met het bedrag van de verhoging.
Belanghebbende heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift bevatte echter niet de vereiste gronden van het beroep, zoals voorgeschreven in artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen, maar het herstel vond pas plaats na de gestelde termijn. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat het verzuim voor de deadline was hersteld, en dat er geen gronden waren om de uitspraak van het Hof te vernietigen. Daarom verklaarde de Hoge Raad belanghebbende niet-ontvankelijk in haar beroep in cassatie.
De Hoge Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. De beslissing van de Hoge Raad werd op 5 januari 2000 openbaar uitgesproken door de raadsheren Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier De Bruin.