ECLI:NL:HR:1999:ZD4372

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 september 1999
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
112.464 U
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H. Haak
  • A. Bleichrodt
  • J. Balkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland

In deze zaak gaat het om een arrest van de Hoge Raad der Nederlanden, gewezen op 21 september 1999, met zaaknummer 112.464 U. Het betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Zwolle van 24 februari 1999, waarin de uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Bondsrepubliek Duitsland toelaatbaar werd verklaard. De opgeëiste persoon, geboren in Turkije in 1968, verbleef ten tijde van de bestreden uitspraak in de Penitentiaire Inrichting te Lelystad.

Het beroep in cassatie is ingesteld door de opgeëiste persoon zelf, vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. G. Meijers uit Amsterdam. In de schriftuur werd een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal, Van Dorst, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De kern van het cassatiemiddel is de klacht dat er geen proces-verbaal is opgemaakt van de zitting van de Rechtbank op 10 februari 1999.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het proces-verbaal van de zitting inmiddels bij de stukken is gevoegd en dat een kopie daarvan is verzonden aan de raadsman van de opgeëiste persoon. Hierdoor is het cassatiemiddel feitelijk niet meer houdbaar. De Hoge Raad oordeelt dat er geen gronden zijn voor cassatie en dat de bestreden uitspraak niet ambtshalve vernietigd hoeft te worden. Het beroep wordt dan ook verworpen.

Dit arrest is uitgesproken door vice-president H. Haak als voorzitter, samen met de raadsheren A. Bleichrodt en J. Balkema, in aanwezigheid van griffier Bakker.

Uitspraak

21 september 1999
Strafkamer
nr. 112.464 U
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Zwolle van 24 februari 1999 op een verzoek van de Minister van Justitie van de Duitse deelstaat Hessen tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1968, ten tijde van de bestreden uitspraak verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Lelystad.
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft de gevraagde uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Bondsrepubliek Duitsland toelaatbaar verklaard ter zake van de in de uitspraak omschreven feiten.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft mr G. Meijers, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Van Dorst heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat van de zitting van de Rechtbank van 10 februari 1999 geen proces- verbaal is opgemaakt.
3.2. De conclusie van het Openbaar Ministerie houdt in dat het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank van 10 februari 1999 door de griffie van de Rechtbank is nagezonden en in copie is verzonden aan de raadsman van de opgeëiste persoon.
3.3. Nu het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank van 10 februari 1999 zich inmiddels bij de stukken bevindt, is aan het middel alsnog de feitelijke grondslag ontvallen.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Haak als voorzitter, en de raadsheren Bleichrodt en Balkema, in bijzijn van de griffier Bakker, en uitgesproken op
21 september 1999.