Uitspraak
[woonplaats].
aRO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling.
12 oktober 1999.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 oktober 1999 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld voor zware mishandeling, omdat hij met een honkbalknuppel krachtig tegen het hoofd van het slachtoffer had geslagen. Het Hof had de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast onbetaalde arbeid voor de duur van 180 uren. Tevens werd een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen.
De Hoge Raad behandelde twee belangrijke bewijsklachten. Ten eerste werd de vraag gesteld of het Hof de ambtsedige verklaring van de verbalisant, die melding maakte van foto's van het gezicht van de aangever, als bewijs had mogen gebruiken. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet de foto's zelf had gebruikt, maar enkel de verklaring van de verbalisant had opgenomen in de bewijsvoering. Dit werd als voldoende geacht voor een behoorlijke redengeving van de bewezenverklaring.
Ten tweede werd de vraag opgeworpen of de door de verdachte toegebrachte lichamelijke letsels, te weten een gebroken jukbeen en een gescheurde oogkas, als zwaar lichamelijk letsel konden worden aangemerkt. De Hoge Raad bevestigde dat de vaststelling van de ernst van het letsel in belangrijke mate aan de rechter is voorbehouden. Het Hof had voldoende bewijs geleverd voor de conclusie dat de verdachte zwaar lichamelijk letsel had toegebracht, onderbouwd door een gedetailleerde verklaring van een kaakchirurg en de medische handelingen die in het ziekenhuis waren verricht.
Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep van de verdachte, omdat geen van de ingediende middelen tot cassatie konden leiden. De uitspraak van het Hof werd derhalve bevestigd.