ECLI:NL:HR:1999:ZD1498

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 maart 1999
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
110.162
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Davids
  • J. Koster
  • M. van Buchem-Spapens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Passieve ambtelijke omkoping door burgemeester met aanname van gift

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 maart 1999 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, een burgemeester, was in hoger beroep vrijgesproken van meerdere tenlastegelegde feiten, maar was wel veroordeeld tot een geldboete van tienduizend gulden voor het aannemen van een gift van een vennootschap. De gift, een bedrag van fl. 21.760, was gedaan met de bedoeling de burgemeester te bewegen om de vennootschap te begunstigen ten opzichte van andere bedrijven, wat in strijd was met zijn plicht als ambtenaar. De Hoge Raad heeft zich in deze zaak gericht op de vraag of het hof had miskend dat de woorden 'wetende dat' in artikel 363, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht geen voorwaardelijk opzet impliceren. De Hoge Raad oordeelde dat voor de wetenschap van de verdachte ten aanzien van de gift vereist is dat het doel van de gift hem duidelijk was. Het hof had vastgesteld dat de verdachte als burgemeester op de hoogte was van de kavelprijs en dat hij een bod had gedaan dat aanzienlijk lager was dan de marktprijs, wat erop wees dat hij begreep dat de gift bedoeld was om hem te bewegen tot onrechtmatig handelen. De Hoge Raad verwierp het beroep, omdat de klachten van de verdachte niet konden leiden tot cassatie. De beslissing van het hof werd bevestigd, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen gronden waren voor vernietiging van de uitspraak.

Uitspraak

16 maart 1999
Strafkamer nr. 110.162
AB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 30 december 1997 in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1940, wonende te [woonplaats] .
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Herto genbosch van 15 oktober 1996 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1 primair en subsidiair, 3 primair en subsidiair en 4 primair en subsidiair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 2."als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat zij hem gedaan wordt ten einde hem te bewegen, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen" veroor deeld tot een geldboete van tienduizend gulden, sub sidiair éénhonderd dagen hechtenis.
1.2. Het verkorte arrest en de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep, dat zich kennelijk niet richt tegen de gegeven vrijspraken, is ingesteld door de verdach te. Namens deze heeft mr G.G.J. Knoops, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voor gesteld en voorts bij aanvullende schriftuur nog een nadere toelichting op een aantal middelen gegeven. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconclu deerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft kennis genomen van een na de terechtzitting waarop de conclusie van het Openbaar Ministerie is genomen nog ingekomen schrijven van de raadsman, gedateerd 3 februari 1999.
Bij de Griffie van de Hoge Raad is voorts nog ingekomen een aanvullende brief van mr Knoops, gedateerd 9 februari 1999.
De Hoge Raad zal op deze brief geen acht slaan omdat het in strijd is met een goede procesorde om nogmaals op de conclusie van het Openbaar Ministerie te reageren.
3. Beoordeling van het achtste middel
3.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof heeft miskend dat onder de in art. 363 sub 1° Sr voorkomende woorden "wetende dat" geen voorwaardelijk opzet is begrepen.
3.2. Voor de in art. 363 sub 1° Sr gevorderde weten schap van de verdachte ten aanzien van de hem gedane gift of belofte is vereist dat het doel van die gift of belofte de verdachte duidelijk was.
3.3. Met zijn op pagina 7 van het bestreden arrest weergegeven overweging dat de verdachte heeft moeten begrijpen (de Hoge Raad verstaat: moet hebben begre pen en ook heeft begrepen) dat het voordeel op de kavelprijs aan hem was verleend opdat hij als burgemeester van de gemeente [plaats] in strijd met zijn plicht, anders dan om zakelijke redenen, [A] B.V. zou begunstigen boven haar concurrenten bij het verlenen van opdrachten, heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat het voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest dat het voordeel op de kavelprijs hem was verleend met dat doel. Dat oordeel volgt ook uit hetgeen het Hof dienaangaande blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft vastgesteld, te weten dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit burgemeester van [plaats] was, dat hij wist dat de prijs voor de kavel grond die hij in die gemeente wilde kopen fl. 160,-- per vierkante meter was, dat hij fl. 125,-- per vier kante meter heeft geboden en dat in tegenstelling tot hetgeen hij had verwacht [A] B.V. dit bod heeft geaccepteerd.
3.4. De hiervoor onder 3.1 bedoelde klacht berust derhalve op een verkeerde lezing van 's Hofs arrest en kan niet tot cassatie leiden.
3.5. De andere in het middel vervatte klacht kan evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of van de rechtsontwikke ling.3.6. Het middel faalt derhalve in al zijn onderdelen.
4. Beoordeling van de overige middelen De middelen kunnen niet tot cassatie leiden.
Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of van de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Davids als voorzitter, en de raadsheren Koster en Van Buchem-Spapens, in bijzijn van de waarnemend- griffier Tarlavski-Reurslag, en uitgesproken op 16 maart 1999.