Uitspraak
18 juni 1999.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een geschil tussen huurders en een verhuurder over de opzegging van een huurovereenkomst wegens dringend eigen gebruik. De verhuurder, die de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik, heeft de huurders gedagvaard voor de Kantonrechter te Oud-Beijerland. De Kantonrechter heeft de vordering van de verhuurder afgewezen, maar de Rechtbank te Dordrecht heeft in hoger beroep de vordering toegewezen en bepaald dat de huurovereenkomst op 1 februari 1998 eindigt. De huurders hebben hiertegen cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Rechtbank niet onjuist heeft geoordeeld door toekomstige omstandigheden mee te wegen in de beoordeling van de dringendheid van het eigen gebruik. De verhuurder heeft medische redenen aangevoerd voor zijn verzoek, en de Rechtbank heeft op basis van deskundigenrapporten geoordeeld dat de verhuurder de woning dringend nodig heeft. De Hoge Raad heeft de klachten van de huurders verworpen en het beroep in cassatie afgewezen.
De Hoge Raad heeft de huurders in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, en de uitspraak is gedaan door een vijfkoppige kamer onder leiding van vice-president Roelvink. Dit arrest benadrukt het belang van zowel de huidige als toekomstige omstandigheden in huurgeschillen, vooral wanneer medische noodzaak aan de orde is.