Uitspraak
5 februari 1999.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een arbeidsgeschil tussen Ameva B.V. en een werknemer, aangeduid als [verweerder]. De werknemer was sinds 1 oktober 1990 in dienst bij Ameva en heeft op 30 november 1993 een verklaring getekend waarin hij instemde met de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. Na enige tijd heeft hij echter geprotesteerd tegen deze beëindiging en heeft Ameva de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden en een vergoeding aan de werknemer toegekend. De werknemer heeft vervolgens in cassatie beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij niet in vrijheid heeft kunnen instemmen met de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst, en dat er sprake was van misbruik van omstandigheden door Ameva.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 5 februari 1999 geoordeeld dat de werknemer niet in vrijheid heeft kunnen instemmen met de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. De Hoge Raad heeft de maatstaf voor misbruik van omstandigheden bevestigd, waarbij het van belang is of de werkgever wist of had moeten begrijpen dat de werknemer door bijzondere omstandigheden tot instemming was bewogen. De Hoge Raad heeft het beroep van Ameva verworpen en geoordeeld dat de omstandigheden waaronder de werknemer zijn instemming heeft gegeven, zodanig waren dat er sprake was van misbruik van omstandigheden. Ameva is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.