Uitspraak
10 september 1999.
Hoge Raad
In deze zaak, die voor de Hoge Raad der Nederlanden is gebracht, gaat het om de vraag of de nationale kort-gedingrechter bevoegd is om in te grijpen in het besluitvormingsproces van de Raad van de Europese Unie. De zaak is ontstaan uit een kort geding dat Emesa Sugar (Free Zone) N.V. had aangespannen tegen de Staat der Nederlanden en het Koninkrijk der Nederlanden, waarbij Emesa vorderde dat hen zou worden verboden om in te stemmen met een herziening van Besluit 91/482/EEG van de Raad van de Europese Unie. De President van de Rechtbank te 's-Gravenhage had in eerdere vonnissen de Staat verboden om te stemmen over de herziening, omdat hij van oordeel was dat deze in strijd was met het EU-Verdrag. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft echter in hoger beroep deze vonnissen vernietigd en de vorderingen van Emesa afgewezen. Emesa en de Nederlandse Antillen hebben cassatie ingesteld tegen dit arrest van het Hof.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 10 september 1999 geoordeeld dat de President van de Rechtbank niet bevoegd was om de voorlopige voorzieningen te treffen die hij had gegeven. De Hoge Raad heeft zich daarbij gebaseerd op het stelsel van rechtsbescherming dat door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is ontwikkeld, waarin de bevoegdheid tot beoordeling van de geldigheid van gemeenschapshandelingen uitsluitend aan het Hof van Justitie toekomt. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de nationale rechter niet kan ingrijpen in het besluitvormingsproces van de Raad van de Europese Unie, en dat de middelen van cassatie niet tot vernietiging van het arrest van het Hof kunnen leiden.
De Hoge Raad heeft het beroep van de Nederlandse Antillen verworpen en hen in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. Dit arrest bevestigt de scheiding van bevoegdheden tussen nationale rechters en het Hof van Justitie van de Europese Unie, en onderstreept de noodzaak voor nationale rechters om zich te houden aan de regels van het EU-recht.