ECLI:NL:HR:1999:AE8721
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Stoffer
- J. Pos
- W. Beukenhorst
- M. Monné
- A. Kop
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslag inkomstenbelasting en bewijslast
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 19 mei 1998, betreffende de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990. Aan belanghebbende was aanvankelijk een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 61.280,--, maar later werd een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 144.320,--, met een verhoging van 100 procent van de nagevorderde belasting. De Inspecteur heeft de navorderingsaanslag en het kwijtscheldingsbesluit gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie instelde.
De Hoge Raad beoordeelt de klachten van belanghebbende. De eerste klacht betreft het niet horen van een ambtenaar als getuige, maar de Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet ambtshalve gehouden was om deze ambtenaar te horen. De tweede klacht, die betrekking heeft op de naamgeving van belanghebbendes schoonzoon, leidt niet tot cassatie omdat deze vaststelling niet dragend is voor de oordelen van het Hof. De Hoge Raad bevestigt dat het Hof de lezing van belanghebbende ongeloofwaardig heeft geoordeeld en dat het Hof op basis van de bewijsstukken heeft geoordeeld dat het in 1986 in Zwitserland opgenomen bedrag aan belanghebbende ten goede is gekomen.
De Hoge Raad stelt verder dat de klachten over de redelijke termijn in het kader van artikel 6 EVRM niet tot cassatie leiden, omdat de vertraging door Duitse autoriteiten niet ten onrechte buiten beschouwing is gelaten. De Hoge Raad concludeert dat de klachten van belanghebbende niet kunnen leiden tot cassatie en dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van belanghebbende.