ECLI:NL:HR:1999:AE4713

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 november 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32736
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Zuurmond
  • M. Pos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van navorderingsaanslag inkomstenbelasting en verwijzing naar Gerechtshof

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 oktober 1996, betreffende de navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 1983. Aan belanghebbende was aanvankelijk een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 69.359,--, maar later werd een navorderingsaanslag opgelegd naar f 111.749,--, met een verhoging van 100 procent van de nagevorderde belasting. Deze verhoging werd door de Inspecteur tot 50 procent kwijtgescholden. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de navorderingsaanslag handhaafde zonder verhoging. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld, waarbij hij verschillende middelen aanvoerde. De Staatssecretaris van Financiën diende een vertoogschrift in.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van belanghebbende niet tot cassatie konden leiden, met uitzondering van middel VIII, dat slaagde. Dit middel betrof de beoordeling van de samenhang tussen de onderhavige zaak en een andere zaak van belanghebbende, waarbij het Hof onterecht had geoordeeld dat beide zaken gelijktijdig waren behandeld.

Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat het Hof de stelling van belanghebbende over de termijn van vijf jaren voor het opleggen van de navorderingsaanslag niet had behandeld, wat leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven. De Staatssecretaris van Financiën werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op f 2.130,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en het griffierecht van f 300,-- moest aan belanghebbende worden vergoed. Dit arrest is op 10 november 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer, met de raadsheren Zuurmond en Pos, en openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Nr. 32.736
10 november 1999
TVW
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 oktober 1996 betreffende de aan hem over het jaar 1983 opgelegde aanslag tot navordering van inkomstenbelasting.
1. Aanslag, navorderingsaanslag en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is aanvankelijk voor het jaar 1983 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 69.359,--. Vervolgens is hem over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 111.749,--, met een verhoging van 100 percent van de nagevorderde belasting, welke verhoging bij besluit van de Inspecteur tot op 50 percent is kwijtgescholden.
Belanghebbende is van de navorderingsaanslag en het kwijtscheldingsbesluit in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de navorderingsaanslag gehandhaafd, zonder toepassing van een verhoging.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij enige middelen van cassatie voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 De middelen I tot en met VII kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nu deze middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.2 Het Hof heeft geoordeeld dat deze zaak voor de toepassing van het Besluit proceskosten fiscale procedures moet worden beschouwd als samenhangende met de zaak betreffende het door belanghebbende bij het Hof ingestelde beroep inzake de aanslag tot navordering van inkomstenbelasting over het jaar 1984, waaraan het Hof het kenmerk 91/2 heeft gegeven. Middel VIII, dat dit oordeel bestrijdt, slaagt. In 's Hofs oordeel ligt besloten dat in de onderhavige en de hiervoor vermelde zaak "gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig" in de zin van artikel 3, lid 2, van het Besluit bij het Hof beroep is ingesteld. Dit oordeel is onjuist. Nu vaststaat dat in de onderhavige zaak het beroep namens belanghebbende is ingesteld op 12 december 1989, terwijl het beroep in de zaak met het kenmerk 91/2 binnen de daarvoor geldende termijn is ingesteld op 2 januari 1991, is geen sprake van "gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig" in evenvermelde zin. Een en ander kan echter niet tot cassatie leiden nu 's Hofs beslissing de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.130,--, ook met inachtneming van het bovenstaande juist is.
3.3 De onderhavige navorderingsaanslag is opgelegd met dagtekening 30 november 1989. Het Hof heeft belanghebbendes stelling dat de navorderingsaanslag dient te worden vernietigd nu deze is vastgesteld na het verstrijken van de in artikel 16, lid 3, eerste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vermelde termijn van vijf jaren, welke stelling door de Inspecteur is betwist, niet behandeld. Zoals middel 0 terecht betoogt betekent dit dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven, omdat deze op dit punt niet naar de eis der wet met redenen is omkleed. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
- verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest,
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.130,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
- gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 300,--.
Dit arrest is op 10 november 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Bolle, en op die datum in het openbaar uitgesproken.