ECLI:NL:HR:1999:AE3162

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 februari 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34250
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. van Brunschot
  • J. van Vliet
  • M. van Amersfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de aanslag inkomstenbelasting en de toerekening van een woning aan het ondernemingsvermogen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende, een psycholoog/psychotherapeut, tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen van ƒ 69.675,-- is opgelegd. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie instelde.

Belanghebbende had tot juli 1993 zijn praktijk uitgeoefend in een gehuurde woning te Q. Na zijn verhuizing naar een woning te Z, heeft hij zijn praktijk enige tijd voortgezet in een kamer van de nieuwe woning. Het Hof oordeelde dat belanghebbende de woning te Z niet tot zijn ondernemingsvermogen mocht rekenen, maar gaf onvoldoende inzicht in de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof mogelijk een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd of onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een volledige behandeling. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en wordt het griffierecht aan belanghebbende vergoed. De Hoge Raad benadrukt dat de vraag of belanghebbende recht heeft op een vergoeding voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof door het verwijzingshof zal worden beoordeeld.

Uitspraak

Nr. 34.250
24 februari 1999
PS
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 februari 1998 betreffende de hem voor het jaar 1993 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 69.675,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ´s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel van cassatie voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
Tot juli 1993 oefende belanghebbende, psycholoog/psychotherapeut, zijn praktijk uit in een door hem gehuurde woning te Q. De inkomsten uit die praktijk vormen winst uit onderneming.
In juli 1993 heeft belanghebbende een woning te Z betrokken.
Na de verhuizing van Q naar Z heeft belanghebbende de bestaande praktijk met cliënten uit R nog enige tijd voortgezet; daarbij maakte hij gebruik van een kamer op de verdieping van de nieuwe woning.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende buiten de grenzen der redelijkheid treedt door de woning te Z tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen.
Uit ´s Hofs uitspraak blijkt niet dat het Hof, bij de beoordeling of belanghebbende de woning te Z tot zijn ondernemingsvermogen mocht rekenen, in aanmerking heeft genomen de omstandigheid dat belanghebbende na de verhuizing van Q naar Z de bestaande praktijk met cliënten uit R nog enige tijd heeft voortgezet in een kamer op de verdieping van de nieuwe woning te Z.
Voorzover het Hof bij die beoordeling die omstandigheid niet van belang heeft geacht, geeft ´s Hofs oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Voorzover het Hof bij die beoordeling die omstandigheid wel van belang heeft geacht, heeft het Hof onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang.
´s Hofs uitspraak kan derhalve niet in stand blijven; verwijzing dient te volgen voor een behandeling van de zaak in volle omvang.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
De vraag of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend, zal door het verwijzingshof worden beoordeeld.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de uitspraak van het Hof;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te ´s-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest;
gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 315,--;
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 24 februari 1999vastgesteld door de raadsheer Van Brunschot als voorzitter, en de raadsheren Van Vliet en Van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.