Uitspraak
[woonplaats], ten tijde van de bestreden beschikking verblijvende in de Penitentiaire Inrichting ‘’Zwolle’’ te Zwolle.
2 maart 1999.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 1999 uitspraak gedaan over een beklag dat was ingediend door een klager tegen een machtiging van de Officier van Justitie (OvJ) tot vervreemding van inbeslaggenomen voorwerpen. De klager, die op dat moment verbleef in de Penitentiaire Inrichting te Zwolle, had bezwaar gemaakt tegen de machtiging die de bewaarder toestond om een aansteker, een personenauto, twee motorboten en een motorjacht te vervreemden. De Rechtbank te Zwolle had het beklag van de klager gegrond verklaard, maar de Hoge Raad oordeelde anders.
De Hoge Raad stelde vast dat tegen een machtiging van de OvJ tot vervreemding van inbeslaggenomen voorwerpen geen beklag kan worden ingesteld. De Hoge Raad oordeelde dat het gebruik van de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals bedoeld in artikel 552a lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv), niet gelijkgesteld kan worden aan vervreemding zoals bedoeld in artikel 117 WvSv. De wet biedt geen mogelijkheid voor beklag tegen een dergelijke machtiging, en de eerdere opvatting van de Rechtbank dat onder 'gebruik' ook 'vervreemding' valt, werd verworpen.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden beschikking van de Rechtbank en verklaarde de klager niet-ontvankelijk in zijn beklag. Dit betekent dat de klager geen recht had om tegen de machtiging van de OvJ in beroep te gaan. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen het gebruik van inbeslaggenomen goederen en de vervreemding daarvan, en bevestigt dat de wetgever geen beklag mogelijk heeft gemaakt tegen de machtiging tot vervreemding.