ECLI:NL:HR:1999:AA4776

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 november 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R98/163HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • Neleman
  • De Savornin Lohman
  • Kop
  • Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over alimentatie en bijdrage in levensonderhoud

In deze zaak heeft de vrouw, verweerster in cassatie, op 9 augustus 1996 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te 's-Gravenhage. Zij verzocht om een uitkering tot levensonderhoud van de man, verzoeker tot cassatie, vastgesteld op ƒ 4.000,-- per maand, en een bijdrage voor hun dochter van ƒ 500,-- per maand, met ingang van 1 januari 1996. De man bestreed dit verzoek en vroeg om te verklaren dat zijn alimentatieplicht jegens de vrouw was geëindigd, of om de alimentatie te verlagen naar ƒ 2.000,-- per maand. De Rechtbank verklaarde de vrouw op 29 juli 1997 niet-ontvankelijk in haar verzoek voor de dochter en wees het overige verzoek af.

De man ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het Hof bepaalde bij tussenbeschikking op 29 mei 1998 dat de man voorlopig ƒ 2.500,-- per maand aan de vrouw moest betalen. In de eindbeschikking van 25 september 1998 vernietigde het Hof de eerdere beschikking van de Rechtbank en stelde de alimentatie voor de vrouw vast op ƒ 3.000,-- per maand, met voorwaarden voor het in mindering brengen van extra inkomen van de vrouw. Tevens werd de man veroordeeld tot betaling van ƒ 1.750,-- voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun dochter.

Tegen deze beschikkingen heeft de man cassatie ingesteld. De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal Langemeijer concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de man niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Uitspraak

26 november 1999
Eerste Kamer
Rek.nr. R98/163HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr T.H. Tanja-van den Broek,
t e g e n
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 9 augustus 1996 ter griffie van de Rechtbank te 's-Gravenhage ingediend verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht de door verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - te betalen uitkering tot haar levensonderhoud op basis van de afspraken tussen partijen te bepalen op ƒ 4.000,-- per maand, en met ingang van 1 januari 1996 de bijdrage ten behoeve van [de dochter], geboren op [geboortedatum], te bepalen op ƒ 500,-- per maand.
De man heeft het verzoek bestreden en zelfstandig verzocht:
(1) te verklaren voor recht, althans te bepalen, dat zijn alimentatieplicht jegens de vrouw is geëindigd, althans (2) de beschikking van 5 april 1995 in die zin te wijzigen, dat de alimentatie voor de vrouw met ingang van 1 januari 1996 op ƒ 2.000,-- per maand wordt gesteld.
De vrouw heeft het zelfstandig verzoek van de man bestreden.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 29 juli 1997 de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot betaling van een bijdrage ten behoeve van [de dochter] en het meer of anders verzochte afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij tussenbeschikking van 29 mei 1998 heeft het Hof voorlopig voor de duur van het geding de door de man ten behoeve van de vrouw te betalen bijdrage met ingang van 1 mei 1998 op ƒ 2.500,-- per maand bepaald en iedere verdere beslissing aangehouden. Het Hof heeft bij eindbeschikking van 25 september 1998 voormelde beschikking van de Rechtbank vernietigd en, opnieuw beschikkende, - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van de Rechtbank van 5 april 1995 - de alimentatie voor de vrouw met ingang van 1 augustus 1999 bepaald op ƒ 3.000,-- per maand, met dien verstande dat vanaf 1 juni 1996 de helft van hetgeen de vrouw meer inkomen heeft dan ƒ 35.000,-- bruto per jaar en vanaf 1 augustus 1999 hetgeen de vrouw meer inkomen heeft dan ƒ 50.000,-- bruto per jaar op de alimentatie in mindering zal worden gebracht. Voorts heeft het Hof bepaald dat de vrouw aan het begin van ieder kalenderjaar aan de man opgave zal doen van haar inkomsten over het voorafgaande jaar onder bijvoeging van de onderliggende bewijsstukken, zoals onder punt 7 van deze beschikking uitgewerkt, de man veroordeeld om aan de vrouw ƒ 1.750,-- te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] van 1 januari 1996 tot en met 14 april 1996, en het meer of anders in hoger beroep verzochte afgewezen.
Beide beschikkingen van het Hof zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide beschikkingen van het Hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van de man heeft bij brief van 24 september 1999 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren Neleman, als voorzitter, De Savornin Lohman en Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 26 november 1999.