ECLI:NL:HR:1999:AA4332

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 december 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35172
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Korthals Altes
  • M. Beukenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over termijnoverschrijding bij beroep in belastingzaken

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X BV tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een aanslag in de baatbelasting voor het jaar 1997, opgelegd door de gemeente Alkmaar. De belanghebbende, X BV, heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar het Hoofd van de afdeling belastingen heeft het bezwaar gehandhaafd. Hierop heeft X BV beroep ingesteld bij het Hof, maar werd wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof heeft het verzet van X BV tegen deze beschikking ongegrond verklaard.

De Hoge Raad beoordeelt in cassatie de klachten van X BV. De uitspraak op het bezwaarschrift was gedateerd op 3 juni 1998, en de beroepstermijn eindigde op 15 juli 1998. X BV heeft op 26 juni 1998 beroep ingesteld, maar het beroepschrift werd door de PTT-post geretourneerd vanwege een verkeerde adressering. Het beroepschrift is uiteindelijk op 21 augustus 1998 ter griffie van het Hof binnengekomen. X BV betoogt dat het beroepschrift tijdig is ingediend, maar de Hoge Raad oordeelt dat niet is voldaan aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht, die stellen dat het beroepschrift voor het einde van de termijn bij het desbetreffende orgaan moet zijn ontvangen.

Daarnaast komt X BV op tegen het oordeel van het Hof dat er geen sprake is van een verontschuldigbare termijnoverschrijding. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Hof dat de verkeerde adressering voor rekening van X BV komt en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. De Hoge Raad verwerpt het beroep en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Nr. 35172
15 december 1999
gewezen op het beroep in cassatie van X BV te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 januari 1999 op het verzet van belanghebbende tegen de beschikking van de Voorzitter van de Tweede Meervoudige Belastingkamer van dat Hof betreffende na te noemen aanslag in de baatbelasting van de gemeente Alkmaar.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de baatbelasting gebied A van de gemeente Alkmaar opgelegd ten bedrage van f 105.298,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het Hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Alkmaar (hierna: het Hoofd) is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van het Hoofd in beroep gekomen bij het Hof.
Bij beschikking van 26 november 1998 heeft de Voorzitter van Tweede Meervoudige Belastingkamer van het Hof belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof heeft het verzet van belanghebbende tegen die beschikking, bij de uitspraak waarvan beroep, ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij enige klachten aangevoerd. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. De uitspraak op het bezwaarschrift is gedagtekend 3 juni 1998. De beroepstermijn eindigde derhalve op 15 juli 1998. Bij de uitspraak op het bezwaarschrift werd belanghebbende gewezen op de mogelijkheid beroep in te stellen binnen zes weken. Uit de gedingstukken blijkt dat het adres van het Gerechtshof Amsterdam daarbij juist is vermeld. Bij brief van 26 juni 1998, geadresseerd aan: Aan het gerechtshof (belastingkamer) Postbus 312, Te Amsterdam, 1000 BH Amsterdam, heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak van 3 juni 1998. De postbus van het gerechtshof Amsterdam is 1312. Bedoeld stuk is door PTT-post aan belanghebbende geretourneerd. Het beroepschrift, gedagtekend 26 juni 1998, is op 21 augustus 1998 ter griffie binnengekomen met een poststempel 21.VIII.98 en een juiste vermelding van het adres.
3.2. Belanghebbende betoogt dat het beroepschrift tijdig bij het Hof is ingediend nu het ter post is bezorgd binnen de bij artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht jo. artikel 22j, aanhef en letter a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen gestelde termijn. Dit betoog gaat niet op nu ingevolge artikel 6:9, leden 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht tevens is vereist dat het beroepschrift voor het einde van de termijn bij, althans (lid 2) niet later dan één week na afloop van de termijn, bij het desbetreffende orgaan is ontvangen. Aan dit vereiste is niet voldaan. De klacht faalt derhalve.
3.3. In de tweede plaats komt belanghebbende in cassatie op tegen het oordeel van het Hof dat er geen sprake is van een verontschuldigbare termijn-overschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Belanghebbende voert aan dat toen de PTT-post het beroepschrift retourneerde, zij het document onverwijld wederom aan het Gerechtshof heeft verstuurd. Het Hof heeft overwogen dat de verkeerde adressering van de beroepsinstantie bij verzending per post voor rekening van belanghebbende komt. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting nu vaststaat dat bij de vermelding van de beroepsmogelijkheid in de uitspraak van het Hoofd het juiste postbusnummer van het Hof is vermeld en belanghebbende klaarblijkelijk voor het Hof niet heeft aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. De klacht faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Korthals Altes en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier De Bruin, in raadkamer van 15 december 1999 en in het openbaar uitgesproken.