ECLI:NL:HR:1999:AA3850

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 december 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35073
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • A. Korthals Altes
  • J. Zuurmond
  • M. Pos
  • H. Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 december 1999 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen die was opgelegd aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. De naheffingsaanslag betrof het tijdvak van 1 januari 1996 tot en met 31 december 1996 en bedroeg f 435.000,--. Na bezwaar van de belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna X B.V. in beroep ging bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof heeft de aanslag verminderd tot f 400.500,--, maar belanghebbende ging in cassatie tegen deze uitspraak.

De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld. Het Hof had geoordeeld dat een schadeloosstelling, betaald door O aan de werknemers van belanghebbende, moest worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Dit oordeel werd door de Hoge Raad bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat er een verband bestond tussen de verwachtingen die de werkgeefster had gewekt en de schadeloosstelling die was betaald. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof geen onjuiste rechtsopvatting had toegepast en dat de motivering van het oordeel niet onbegrijpelijk was.

Daarnaast werd het oordeel van het Hof dat de vergoeding aan de werknemers als een nettovoordeel was opgekomen, door de Hoge Raad onderschreven. De Hoge Raad concludeerde dat de brutering van de vergoeding terecht was toegepast. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verwierp het beroep van X B.V. tegen de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

Nr. 35073
15 december 1999
TB
gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 december 1998 betreffende na te melden haar opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzeke-ringen.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1996 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van f 435.000,--, zonder verhoging, welke aan-slag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot een aanslag ten bedrage van f 400.500,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het Hof heeft in zijn rechtsoverweging 5.4 geoordeeld dat het compromis, verwoord in de brief van O van 18 juli 1996, voor de werknemers van belanghebbende een bevoordeling inhoudt, die door hun werkgeefster bij een derde is bedongen, en dat deze door O betaalde schadeloosstelling zodanig verband houdt met de eertijds door de werkgeefster jegens de werknemers gewekte verwachtingen, dat deze moet worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking, dat aan de heffing van loonbelasting/premieheffing is onderworpen.
Middel 1 bestrijdt laatstvermeld oordeel met een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 29 juni 1983, nr. 21435, BNB 1984/2, en betoogt dat het Hof te dezen een onjuist criterium heeft toegepast, nu er - aldus het middel - geen enkel verband bestaat tussen de door O betaalde vergoeding en de door belanghebbende jegens haar werknemers gewekte verwachtingen. De klachten zijn tevergeefs voorgesteld. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat belanghebbende zich op grond van de door haar bij haar werknemers gewekte verwachting dat zij hun aandelenparticipatie zonder belasting- en premieheffing zouden kunnen verwerven, verplicht heeft geacht voor die werknemers bij O een schadeloosstelling te bedingen en dat daarom een zodanig verband tussen die verwachting en de betaalde schadeloosstelling bestaat dat deze moet worden gekwalificeerd als loon. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk of ongenoegzaam gemotiveerd. De overige in het middel vervatte motiveringsklachten falen eveneens. Zij richten zich tegen ‘s Hofs uitleg van hetgeen belanghebbende en O blijkens de brief van laatstgenoemde van 18 juli 1996 zijn overeengekomen. Anders dan het middel wil, is die uitleg echter niet onbegrijpelijk.
3.2. Middel 2 keert zich tegen ’s Hofs oordeel dat de door O aan de werknemers betaalde vergoeding aan hen als een nettovoordeel is opgekomen, zodat brutering dient plaats te vinden. Dit oordeel berust echter op ’s Hofs feitelijke en niet onbegrijpelijke en derhalve in cassatie niet met vrucht te bestrijden uitleg van de brief van 18 juli 1996 dat de vergoeding als nettovoordeel is bedoeld en daarvan uitgaande heeft het Hof terecht de zogenoemde brutering toegepast. De in het middel vervatte klachten falen derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 15 december 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Korthals Altes, Zuurmond, Pos en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Fase, en op die datum in het openbaar uitgesproken.