ECLI:NL:HR:1999:AA3835
Hoge Raad
- Cassatie
- M. Mijnssen
- A. de Savornin Lohman
- J. Hammerstein
- H. Heemskerk
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen ABN AMRO over bewijsaanbod en onrechtmatige daad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 december 1999 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser] en ABN AMRO SCHADEVERZEKERING N.V. De zaak betreft een geschil over een vordering tot terugbetaling van een schadevergoeding die ABN AMRO aan [eiser] had uitgekeerd na de diefstal van zijn auto. De Rechtbank te Utrecht had in een tussenvonnis van 9 oktober 1996 de partijen in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren, waarna [eiser] in hoger beroep ging tegen het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 februari 1998, dat hem had veroordeeld tot betaling aan ABN AMRO.
De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof ten onrechte had geoordeeld dat [eiser] zijn bewijsaanbod had moeten specificeren. De Hoge Raad stelde vast dat het Hof zich ten onrechte had bemoeid met de prognose van de bewijsvoering en het bewijsaanbod van [eiser] had gepasseerd. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling en beslissing. Tevens werd ABN AMRO veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [eiser] waren begroot op ƒ 2.464,64 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een correcte behandeling van bewijsaanbiedingen in civiele procedures en de verplichting van de rechter om deze aanbiedingen serieus te overwegen, zonder onterecht eisen te stellen die niet in de wet zijn vastgelegd.