ECLI:NL:HR:1999:AA3824

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 december 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R99/071HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Neleman
  • J. Hammerstein
  • M. Kop
  • H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en alimentatie na ontbinding van het huwelijk

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 december 1999 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de echtscheiding en de vaststelling van alimentatie tussen een man en een vrouw. De man had op 2 april 1997 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te 's-Gravenhage om echtscheiding en nevenvoorzieningen te treffen. De vrouw had ook echtscheiding verzocht en een uitkering tot levensonderhoud van ƒ 3.500,-- per maand geëist. De Rechtbank sprak op 13 oktober 1997 echtscheiding uit en veroordeelde de man tot het betalen van ƒ 3.500,-- per maand aan de vrouw. De man ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 29 januari 1999 de beschikking van de Rechtbank vernietigde en de alimentatie verlaagde naar ƒ 3.000,-- per maand tot 1 januari 1999, en vervolgens verder verlaagde voor de jaren daarna.

De vrouw ging in cassatie tegen de beschikking van het Hof. De Hoge Raad beoordeelde de zaak en oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat de vrouw niet aannemelijk had gemaakt dat zij een financiële behoefte had aan de aanvankelijke alimentatie van ƒ 3.500,-- per maand. Het Hof had rekening gehouden met de omstandigheden van de vrouw en de maatschappelijke positie van de man, en had geconcludeerd dat een deel van de financiële behoefte van de vrouw samenhing met de kosten die zij als echtgenote van de man had gemaakt, welke kosten niet meer bestonden na de ontbinding van het huwelijk. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was en dat het voldoende gemotiveerd was.

De Hoge Raad verwierp het beroep van de vrouw, waarmee de beslissing van het Hof in stand bleef. Deze uitspraak benadrukt de afweging die gemaakt moet worden bij de bepaling van alimentatie na echtscheiding, waarbij rekening gehouden moet worden met de financiële situatie van beide partijen en de omstandigheden die aan de alimentatievraag ten grondslag liggen.

Uitspraak

3 december 1999
Eerste Kamer
Rek.nr. R99/071HR
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr J. van Duijvendijk-Brand,
t e g e n
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 2 april 1997 ter griffie van de Rechtbank te 's-Gravenhage ingediend verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht echtscheiding tussen hem en verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - uit te spreken. Voorts heeft hij verzocht nevenvoorzieningen te treffen.
De vrouw heeft ook harerzijds verzocht echtscheiding tussen partijen uit te spreken en - voor zover in cassatie nog van belang - voorts verzocht voor haarzelf een uitkering tot levensonderhoud van ƒ 3.500,-- per maand vast te stellen.
De man heeft bij verweerschrift verzocht de door de vrouw verzochte bijdrage af te wijzen voor zover deze een bedrag van ƒ 3.000,-- per maand in 1997 en 1998, ƒ 2.000,-- in 1999 en 2000 en ƒ 1.000,-- in 2001 en 2002 te boven gaat, en te bepalen dat de onderhoudsplicht ten aanzien van de vrouw per 1 januari 2003 is geëindigd.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 13 oktober 1997 echtscheiding tussen partijen uitgesproken en - voor zover in cassatie van belang - de man veroordeeld van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw tot haar levensonderhoud uit te keren een bedrag van ƒ 3.500,-- per maand, en het meer of anders verzochte afgewezen.
Tegen deze beschikking, voor zover het de vaststelling van alimentatie van de vrouw betreft, heeft de man hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij beschikking van 29 januari 1999 heeft het Hof de beschikking van de Rechtbank, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigd en, in zoverre opnieuw beschikkende, aan de vrouw ten laste van de man met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een alimentatie toegekend van ƒ 3.000,-- per maand, zulks tot 1 januari 1999, en vervolgens voor het jaar 1999 ƒ 2.500,--, voor het jaar 2000 ƒ 2.000,--, voor het jaar 2001 en de jaren daarna ƒ 1.500,--, steeds per maand, en het meer of anders verzochte afgewezen.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Bij beschikking van de Rechtbank van 13 oktober 1997 is tussen par-tijen echtscheiding uitgesproken, en is voorts, voor zover in cassatie van be-lang, de man veroordeeld aan de vrouw tot haar levensonderhoud uit te keren een bedrag van ƒ 3.500,-- per maand. Het Hof heeft die beschikking, voor zo-ver zij de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw betreft, vernietigd, en de man veroordeeld tot een alimentatie van ƒ 3.000,-- per maand tot 1 januari 1999, en vervolgens voor het jaar 1999 ƒ 2.500,-- per maand, voor het jaar 2000 ƒ 2.000,-- per maand en voor het jaar 2001 en de jaren daarna ƒ 1.500,-- per maand.
3.2 Bij zijn oordeel dat de vrouw niet aannemelijk heeft ge-maakt dat zij, voordat partijen uiteengingen, een zo grote fi-nanciële behoefte had dat zij thans naast haar verdiensten be-hoefte heeft aan een aanvullende alimentatie van ƒ 3.500,-- per maand, heeft het Hof in aanmerking genomen dat een deel van haar behoeften samenhing met de kosten die zij als echtge-note van de man in diens maatschappelijke positie heeft moeten maken, welke extra behoefte niet meer bestaat (rov. 8).
Het Hof heeft daaraan toegevoegd dat de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende alimentatie "in verband met het iets hogere uitgavenpatroon dat zij uit het huwelijk meeneemt".
Met een en ander heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat het bij de bepaling van de behoefte van de vrouw aan een onderhoudsbijdrage na de ontbinding van het huwelijk weliswaar rekening heeft gehouden met de welstand waarin partijen tijdens het huwelijk hebben geleefd, doch dat een gedeelte van het uitgavenpatroon tijdens het huwelijk van partijen kennelijk nauw verband hield met de maatschappelijke positie van de man. Daaraan heeft het Hof de slotsom verbonden dat het vorenbedoeld uitgavenpatroon in zoverre niet bepalend kan zijn voor de huidige behoeft van de vrouw. Nu het aan het Hof vrijstaat de voor de behoefte van de vrouw in aanmerking komende omstandigheden te wegen en het Hof daarbij niet afzonderlijk behoeft in te gaan op alle door de vrouw aangevoerde stellingen, is dit oordeel niet onbegrijpelijk. Het is ook niet ontoereikend gemotiveerd.
Het middel faalt derhalve.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren Neleman, als voorzitter, Hammerstein en Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 3 december 1999.