ECLI:NL:HR:1999:AA3821

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 december 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C98/156HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Roelvink
  • H. Herrmann
  • F. Fleers
  • A. de Savornin Lohman
  • W. Hammerstein
  • H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de opzegging van een distributieovereenkomst tussen wijnhandelaren

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee wijnhandelaren, waarbij eiseres tot cassatie een distributieovereenkomst heeft opgezegd. De verweerster, WIJNKOPERS ANNO 1772 B.V., heeft eiseres gedagvaard voor de Rechtbank te Arnhem, waarbij zij vorderingen heeft ingesteld om de opzegging ongedaan te maken. De Rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de opzegging niet rechtsgeldig was en eiseres heeft bevolen om de bestellingen van verweerster uit te voeren. Eiseres heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem, dat het vonnis van de Rechtbank heeft vernietigd en de vorderingen van verweerster heeft afgewezen. Eiseres heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de overeenkomst tussen partijen geen specifieke opzegregeling bevatte en dat de opzegging op basis van redelijkheid en billijkheid moest worden beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat eiseres geen redelijke grond had voor de opzegging van de overeenkomst, gezien de langdurige handelsrelatie tussen partijen en de omstandigheden van het geval. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen en eiseres veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Deze uitspraak benadrukt het belang van redelijkheid en billijkheid in contractuele relaties, vooral in langdurige handelsrelaties zoals die tussen wijnhandelaren. De beslissing van de Hoge Raad bevestigt dat een opzegging van een overeenkomst niet altijd zonder meer kan plaatsvinden, maar dat er voldoende grond voor moet zijn, zeker in het licht van de belangen van beide partijen.

Uitspraak

3 december 1999
Eerste Kamer
Nr. C98/156HR
FD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de vennootschap naar vreemd recht [eiseres],
gevestigd te Beaune, Frankrijk,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr T.H. Tanja-van den Broek,
t e g e n
[Verweerder] WIJNKOPERS ANNO 1772 B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr C.J.J.C. van Nispen en mr A.H. Vermeulen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie [..] heeft bij exploit van 19 oktober 1995 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - op verkorte termijn gedagvaard voor de Rechtbank te Arnhem en gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair: [eiseres] te bevelen de opzegging tegen 1 augustus 1996 van de overeenkomst d.d. 2 oktober 1987 ongedaan te maken binnen twee weken na het te dezen te wijzen vonnis op verbeurte van een dwangsom van ƒ 50.000,-- voor elke dag dat [eiseres] hiermede in gebreke blijft;
subsidiair: voor het geval de Rechtbank zou oordelen, dat er geen termen bestaan om het primair gevorderde bevel toe te wijzen:
1. [eiseres] te bevelen om na 1 augustus 1996 de bestellingen van [verweerster] op een tussen partijen gebruikelijke termijn, welke niet langer zal zijn dan zes weken, uit te voeren op verbeurte van een dwangsom van ƒ 50.000,- voor elke dag c.q. elke keer dat een dergelijke bestelling niet c.q. niet tijdig wordt uitgevoerd;
2. [eiseres] te veroordelen tot vergoeding van de door [verweerster] ten gevolge van de opzegging van de overeenkomst van 2 oktober 1987 geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de eerste augustus 1996.
[eiseres] heeft de vorderingen bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 31 oktober 1996 [eiseres] bevolen bestellingen van [verweerster] van na 1 augustus 1996 te accepteren en uit te voeren conform de bepalingen uit de overeenkomst van 2 oktober 1987. Voorts heeft de Rechtbank bepaald dat voormeld bevel ophoudt te gelden met ingang van 1 februari 1999 en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. [eiseres] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 10 februari 1998 heeft het Hof in het principaal appèl het bestreden vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de primaire vordering van [verweerster] in hoger beroep afgewezen. Voorts heeft het Hof [eiseres] bevolen de bestellingen van [verweerster] na 1 augustus 1996, gedaan vóór de dagtekening van dit arrest, binnen de voorwaarden van de overeenkomst, voor zover nog niet uitgevoerd, alsnog uit te voeren binnen zes weken na betekening van dit arrest, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 5.000,-- voor elke dag dat [eiseres] hiermee in gebreke blijft, met dien verstande dat niet meer aan dwangsommen zal kunnen worden verbeurd dan een bedrag van ƒ 1.000.000,--, alsmede [eiseres] bevolen de verdere bestellingen van [verweerster] binnen de voorwaarden van de overeenkomst uit te voeren op een tussen partijen gebruikelijke termijn, [eiseres] veroordeeld tot vergoeding aan [verweerster] van de schade als bedoeld in rov. 5.33 van dit arrest, nader op te maken bij staat, en het meer of anders gevorderde afgewezen. In het incidenteel appèl heeft het Hof het beroep verworpen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Hartkamp strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerster] drijft een wijnkoperij die vanaf 1772 bestaat. [Eiseres] drijft sinds 1797 een wijnhuis. Zij doen al vanaf 1892 zaken met elkaar.
(ii) [Verweerster] importeert vanouds [eiseres]-wijnen. Sedert 1977 was ook Walraven & Sax distributeur van [eiseres] in Nederland.
(iii) In 1983 heeft een voormalig werknemer van Walraven & Sax een eigen bedrijf opgericht onder de naam Heeren van Heusden Wijnkoopers B.V. (verder: Heeren van Heusden). [eiseres] heeft haar overeenkomst met Walraven & Sax beëindigd en zij is sedertdien exclusief aan Heeren van Heusden gaan leveren, waarbij [verweerster] van deze exclusiviteit bleef uitgezonderd.
(iv) Naar aanleiding van onderlinge problemen hebben de betrokken partijen, namelijk [eiseres], haar Nederlandse dochter [eiseres] Export Heusden B.V., Heeren van Heusden en [verweerster] op 2 oktober 1987 te Beaune in Frankrijk een overeenkomst gesloten, onder meer inhoudende dat Heeren van Heusden de exclusieve distributeur van [eiseres] is en dat [verweerster] de prijsstelling van Heeren van Heusden moet volgen. Aan [verweerster] is een beperking van haar importvolume opgelegd.
(v) Bij brief van 19 juli 1993 is namens [eiseres] de voormelde overeenkomst aan [verweerster] opgezegd tegen 1 augustus 1994 onder opgave van redenen.
3.2 [Verweerster] heeft haar vordering, voorzover in cassatie van belang, gebaseerd op de stelling dat de tussen partijen gesloten overeenkomst geen opzegregeling kent en dat die overeenkomst slechts opzegbaar is wegens een gegronde reden, die echter volgens haar ontbreekt.
3.3 De Rechtbank heeft geoordeeld dat een overeenkomst als de onderhavige, waarin geen bedingen omtrent de opzegging zijn overeengekomen, op grond van de redelijkheid en billijkheid in beginsel opzegbaar is. De Rechtbank heeft op grond van haar oordeel dat de drie door [eiseres] aangevoerde redenen voor de opzegging geen stand kunnen houden alsmede op grond van een afweging van de belangen van partijen, de langdurige handelsrelatie en de overige omstandigheden de opzegtermijn bepaald op vijfeneenhalf jaar.
3.4 Het Hof heeft vooropgesteld dat een overeenkomst als de onderhavige in beginsel opzegbaar is, doch het heeft geoordeeld dat, alle omstandigheden waaronder de belangen van beide partijen in aanmerking genomen, voor die opzegging in het onderhavige geval een redelijke grond voor [eiseres] zou moeten (hebben) bestaan. Voor het stellen van die eis vindt het Hof in het bijzonder ook aanleiding in de omstandigheid dat partijen sedert 1892 een handelsrelatie met elkaar onderhouden. Het Hof is vervolgens tot de conclusie gekomen dat geen van de twee door [eiseres] in hoger beroep gehandhaafde opzeggingsgronden als een redelijke grond voor de opzegging van de overeenkomst tussen partijen kan worden beschouwd. Op grond daarvan en op grond van zijn oordeel dat [verweerster] niet heeft ingestemd met de opzegging en een redelijk belang heeft bij het voortduren van de overeenkomst, heeft het Hof de vorderingen van [verweerster] tot nakoming en schadevergoeding toegewezen.
3.5 Het middel, dat uit twee onderdelen bestaat, bestrijdt voormelde oordelen van het Hof.
3.6 De subonderdelen I.1 en I.2 voeren aan dat het Hof heeft miskend dat een distributieovereenkomst als de onderhavige altijd opzegbaar is in dier voege dat de leverancier ook zonder grond mag opzeggen en dat die opzegging altijd tot gevolg heeft dat de overeenkomst wordt beëindigd. Die opvatting vindt in haar algemeenheid echter geen steun in het recht. Bij gebreke van een wettelijke of contractuele regeling daaromtrent zal de vraag of de opzegging in een concreet geval het beoogde rechtsgevolg heeft gehad, beantwoord moeten worden aan de hand van de redelijkheid en billijkheid in verband met de omstandigheden van dat geval. Ook indien uit de aard van een specifieke distributie-overeenkomst zou volgen dat zij in beginsel zonder meer opzegbaar is, kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de concrete omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts tot beëindiging van de overeenkomst leidt indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat.
3.7 Nu het Hof klaarblijkelijk met toepassing van die maatstaf tot het voldoende gemotiveerde en niet onbegrijpelijke oordeel is gekomen dat de opzegging in het onderhavige geval niet tot beëindiging van de overeenkomst heeft geleid, kan subonderdeel I.3 geen doel treffen.
3.8 Het tweede onderdeel van het middel bevat een aantal klachten over de wijze waarop het Hof tot zijn oordeel is gekomen dat [eiseres] voor de opzegging geen redelijke grond had. Deze klachten falen. Het oordeel van het Hof geeft immers niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd.
3.9 Het middel faalt derhalve.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op ƒ 597,20 aan verschotten en op ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Roelvink als voorzitter en de raadsheren Herrmann, Fleers, De Savornin Lohman en Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 3 december 1999.