5.4. Het Hof heeft beide feiten afzonderlijk, onder aanhaling van onder meer art. 341 Sr, gekwalificeerd als "medeplegen van bedrieglijke bankbreuk, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij opdracht tot het feit heeft gegeven en feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd".
5.5. Het Hof heeft in strijd met art. 358, derde lid, Sv verzuimd om op het onder 5.2 weergegeven verweer bepaaldelijk en gemotiveerd te beslissen. Nu in de bestreden uitspraak echter de beslissing op het verweer besloten ligt alsmede de kennelijke redenen waarop de verwerping daarvan berust - en de Hoge Raad die redenen aan de verdachte kan uiteenzetten - behoeft dit verzuim niet tot cassatie te leiden.
5.6. Art. 344, aanhef en onder 1E, Sr stelt onder meer strafbaar "het ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers in het vooruitzicht van faillissement, indien het faillissement is gevolgd, aannemen van betaling van een opeisbare schuld ten gevolge van overleg met de schuldenaar".
Deze strafbepaling is als een bijzondere strafbepaling ten opzichte van het in art. 341, aanhef en onder 3E, Sr in verbinding met art. 47 Sr strafbaar
gestelde "medeplegen van bedrieglijke bankbreuk" aan te merken voorzover de vervulling van de delictsomschrijving van eerstgenoemde bepaling noodzakelijkerwijs meebrengt dat de verdachte tevens heeft deelgenomen aan de door de gefailleerde schuldenaar verrichte spiegelbeeldige gedraging van art. 341 Sr.
5.7. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen is - met de vooropgezette bedoeling om die leveranties geheel of goeddeels onbetaald te laten - door het al noodlijdende Löwe & Co B.V. vlees besteld bij diverse leveranciers en onmiddellijk doorgesluisd naar Vegter Utrecht B.V., aan welke vennootschap verdachte feitelijk leiding gaf. Aldus liepen de schulden van
Löwe & Co B.V. aan die leveranciers op. De verdachte had met [..], directeur van Löwe & Co B.V., afgesproken dat als de schulden hoog genoeg zouden zijn opgelopen de verdachte zich er direct mee zou gaan bemoeien om een akkoord ter finale kwijting aan de leveranciers aan te bieden. Inmiddels betaalde Löwe & Co B.V. in haar handelsbetrekkingen met Vegter Utrecht B.V. - naar welk bedrijf Löwe & Co B.V. niet alleen het door haar bestelde vlees doorsluisde maar waarvan zij op haar beurt ook weer vlees betrok - de betrokken leveringen contant dan wel stemde zij in met verrekening van haar vorderingen op Vegter Utrecht B.V. teneinde te voldoen aan vorderingen van laatstgenoemde vennootschap op haar. Blijkens de voor het bewijs gebezigde - in een proces-verbaal vervatte - verklaring van [directeur van Löwe & Co B.V.] (bewijsmiddel 42) werd aldus uitvoering gegeven aan het voornemen van de verdachte en hem om Löwe & Co te gebruiken om daarin activiteiten te ontplooien om hem en de verdachte en diens organisatie te bevoordelen met goederen die van vleesleveranciers zouden worden "losgepraat".
5.8. Ten aanzien van Ling Trading B.V. houden de bewijsmiddelen in dat de verdachte ten opzichte van Vegter Utrecht B.V. en de overige schuldeisers geheel volgens het in 5.7 weergegeven stramien van Löwe & Co B.V. opereerde.
5.9. Deze vaststellingen van het Hof dragen zijn kennelijke oordeel dat de bemoeienissen van de verdachte met het doen ontstaan en doen oplopen van de vorderingen van andere leveranciers op de gefailleerde zodanig indringend waren en zijn samenwerking met de gefailleerde zodanig nauw was, dat de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de verdachte niet beperkt blijft tot zijn rol als feitelijk leidinggever van de ten gevolge van overleg met de gefailleerde bevoordeelde schuldeiseres, maar zijn bemoeienissen ook
- zonder schending van art. 55, tweede lid, Sr - rechtvaardigen dat de onder 5 en 7 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten worden gekwalificeerd als het feitelijke leiding geven aan het medeplegen van de - in art. 341, aanhef en onder 3E, Sr vervatte - schending van op de gefailleerde schuldenares rustende verplichtingen.