ECLI:NL:HR:1999:AA3795

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 november 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
111.221
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H. Haak
  • A. Koster
  • C. Corstens
  • A. Aaftink
  • M. Orie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen vrijspraak en veroordeling tot schadevergoeding in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 1999 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar was wel veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een geldboete van 1.500 gulden. Daarnaast was de verdachte verplicht gesteld om schadevergoeding te betalen aan de Dienst Koninklijke Marechaussee voor twee bedragen van respectievelijk 58,75 gulden en 834,25 gulden, met vervangende hechtenis bij niet-betaling. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van de cassatiemiddelen die door de advocaat van de verdachte, mr. W.F. de Haan, waren ingediend.

De Advocaat-Generaal Van Dorst had geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zou vernietigen, maar alleen voor wat betreft de duur van de vervangende hechtenis met betrekking tot de schadevergoedingsmaatregelen. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden, maar constateerde wel dat het Hof in zijn uitspraak geen expliciete beslissing had genomen over de vorderingen van de benadeelde partij. Dit was in strijd met de wettelijke verplichting om gelijktijdig met de einduitspraak in de strafzaak een beslissing te geven over de vordering van de benadeelde partij.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd voor zover deze niet een beslissing bevatte over de vorderingen van de benadeelde partij. Tevens heeft de Hoge Raad de vorderingen van de benadeelde partij alsnog toegewezen en de verplichtingen tot betaling aan de Staat laten vervallen bij voldoening aan de benadeelde partij. De Hoge Raad heeft ook de opgelegde vervangende hechtenis gecorrigeerd in overeenstemming met de wettelijke voorschriften. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een duidelijke beslissing over schadevergoedingsvorderingen in strafzaken en de rechten van benadeelde partijen.

Uitspraak

16 november 1999
Strafkamer
nr. 111.221
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie
tegen een arrest van het
Gerechtshof te Leeuwarden van
13 maart 1998 in de strafzaak
tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboorte-jaar] 1964, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissements-rechtbank te Assen van 27 mei 1997 - de verdachte vrijge-sproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1, 5 en 6 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 2. "op-zettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen", 3. "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken",
4. primair "opzettelijk de diensten op een luchthaven verstoren, terwijl daarvan gevaar voor de veiligheid van de luchtvaart te duchten valt" en 7. "wederrechtelijk vertoevende in het besloten lokaal, bij een ander in gebruik, zich niet op vordering van of van-wege de rechthebbende aanstonds verwijderen" veroor-deeld tot vier maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een geldboete van éénduizendvijfhonderd gulden, subsidiair dertig dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof aan de verdachte de verplichting opgelegd tot beta- ling aan de Staat van twee bedragen, respectievelijk van achtenvijftig gulden en vijfenzeventig cent en van achthonderdvierendertig gulden en vijfentwintig cent, subsidiair respectievelijk twee dagen en zeven-tien dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep - dat zich kennelijk niet richt tegen de gegeven vrijspraken - is ingesteld door de verd-achte. Namens deze heeft mr W.F. de Haan, advocaat te Groningen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Van Dorst heeft gecon- cludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen doch uitsluitend voor wat betreft de daarin bepaalde duur van de vervangende hechtenis met betrekking tot de schadevergoedingsmaatregelen van
¦ 58,75 respectievelijk ¦ 834,25, met bepaling dat de duur van die vervangende hechtenis wordt gesteld op één dag respectievelijk zestien dagen, en tot verwer-ping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.1. Bij de stukken van het geding, zoals deze zijn verhandeld ter terechtzitting in hoger beroep, bevin-
den zich twee voorgedrukte "voegingsformulieren benadeelde partij in het strafproces", zoals bedoeld in art. 51b, eerste lid, Sv, welke nader zijn ingevuld door de benadeelde partij, de Dienst Koninklijke Marechaussee, Brigade Assen, waarin onderscheidenlijk als door de verdachte begane straf-bare feiten rechtstreeks geleden schade is vermeld
¦ 58,75 en ¦ 834,25.
Bij deze voegingsformulieren bevinden zich twee bijlagen, met een voorgedrukte vraagstelling, welke als volgt luidt:"Ondergetekende geeft hierbij te kennen te "kiezen voor de volgende wijze van inning:
"- Ik geef er de voorkeur aan dat de officier
"van justitie een schadevergoedingsmaatregel "vordert.
"- Ik geef er de voorkeur aan dat de rechter bij "vonnis een "toewijzing civiele vordering" "uitspreekt".
Onder aan deze bijlagen, waarin telkens bij de beide vragen een hokje is opengelaten dat in beide formulieren bij de eerste vraag is zwartgekleurd en die kennelijk namens de Dienst Koninklijke
Marechaussee, Brigade Assen, zijn ondertekend door de Brigadecommandant, is het navolgende cursief gedrukt:
"NOOT"
"Altijd inzenden met het voegingsformulier.
"Bij het ontbreken hiervan kan
"- bij de eerste keuze de officier van justitie "besluiten geen maatregel te vorderen;
"- bij de tweede keuze de rechter besluiten u
"niet ontvankelijk te verklaren in uw
"vordering".
4.2. Het Hof heeft ten aanzien van de door de Dienst Koninklijke Marechaussee geleden schade weliswaar overwogen dat er rechtstreeks schade is geleden door de sub 2 en sub 3 bewezenverklaarde feiten voor welke schade de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is, en de schade vervolgens vastgesteld op ¦ 58,75 respectievelijk ¦ 834,25, maar het Hof heeft in de einduitspraak onder het hoofd "De uitspraak" niet een beslissing gegeven over deze vorderingen noch omtrent een kostenveroordeling. Wel heeft het Hof onder aanhaling van art. 36f Sr aan de verdachte de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van respectievelijk ¦ 58,75 en ¦ 834,25 ten behoeve van de benadeelde partij met bepaling dat, in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag zal volgen, vervangende hechte-nis wordt toegepast voor de duur van 2 dagen respectievelijk 17 dagen.
4.3. Het Hof heeft klaarblijkelijk geoordeeld dat het een keuze diende te maken tussen toewijzing van de gegrond bevonden vorderingen van de benadeelde partij en oplegging van een met die vorderingen corresponderende betalingsverplichting ten behoeve van de benadeelde partij, zoals bedoeld in het eerste lid van art. 36f Sr, en dat het belang van de benadeelde partij in dit geval meer werd gediend met oplegging van die betalingsverplichting. Dit oordeel stelt de vraag aan de orde of de rechter in een dergelijk geval zonder de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen alleen de schadevergoedingsmaatregel van art. 36f Sr mag opleggen.
4.4.1. Vooropgesteld moet worden dat de rechter ingevolge de art. 335 en 361 Sv gehouden is gelijktijdig met de einduitspraak in de strafzaak een met redenen omklede beslissing te geven over de vor-dering van de benadeelde partij met een beslissing over de verwijzing in de gemaakte kosten, tenzij hij met toepassing van art. 333 Sv zonder nader onderzoek van de zaak de niet-ontvankelijkheid van de bena- deelde partij heeft uitgesproken.
4.4.2. De bestreden einduitspraak houdt in strijd met de op grond van art. 415 Sv ook voor de appelrechter krachtens deze artikelen geldende verplichting niet een uitdrukkelijke beslissing in over de vorderingen van de benadeelde partij. Dit samenstel van bepalingen laat ook dan geen ruimte voor het achterwege blijven van een beslissing over de vordering van de benadeelde partij indien het belang van de benadeelde partij, wier vordering gegrond is bevonden, naar het oordeel van de rechter is gediend met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel van art. 36f Sr.
4.4.3. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet van 23 dec. 1992, Stb. 1993, 29, bij welke wet de positie van het slachtoffer in het strafproces nader is geregeld, kan worden afgeleid dat het wetsvoorstel ervan uitging dat de rechter een keuze diende te maken tussen toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Verwezen wordt naar de MvT, Kamerstukken II 1989-1990, 21 345, nr. 3,
blz. 8, waar wordt opgemerkt:
"De rechter die moet beslissen over een vor-"dering van de benadeelde partij heeft, indien "hij de vordering gegrond acht, de keuze tussen "de toewijzing van de vordering of de oplegging "van de schadevergoedingsmaatregel. Het "wetsvoorstel laat hem in dit opzicht geheel "vrij".
Voorts vermeldt de MvT, Kamerstukken II 1989-1990,
21 345, nr. 3, blz. 18, nog het volgende:
"Vergeleken met de enkele toewijzing van de "vordering van de benadeelde partij in de "strafprocedure, biedt de schadevergoedings- "maatregel het voordeel voor het slachtoffer dat
"niet hijzelf, maar het openbaar ministerie met "de tenuitvoerlegging van het vonnis is belast".
4.4.4. Als uitsluitend zou worden afgegaan op de hiervoor geciteerde passages uit de memorie van toelichting, zou de positie van de benadeelde partij van wie in de regel mag worden aangenomen dat zij door indiening en handhaving van haar vordering er prijs op stelt een executoriale titel in handen te krijgen door de Wet van 23 dec. 1992 zijn verslech-terd. Dit zou in strijd zijn met de bedoeling van deze wet, welke immers ertoe strekt de positie van het slachtoffer in het strafproces te versterken (aldus de MvT, Kamerstukken II 1989-1990, 21 345,
nr. 3, blz. 1). In dit verband verdient opmerking dat de benadeelde partij ter inning van haar vordering onder omstandigheden sneller en effectiever zal kun-nen handelen dan het openbaar ministerie, waarbij onder meer kan worden gedacht aan executie van vermogensbestanddelen die zich in het buitenland bevinden. Door in een geval als het onderhavige niet de gegrond bevonden vordering van de benadeelde par-tij toe te wijzen, maar enkel een schadevergoedingsmaatregel op te leggen, wordt de positie van het slachtoffer in strijd met de bedoeling van de Wet van 23 dec. 1992 eerder verzwakt dan versterkt. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat het in een geval als het onderhavige veeleer strookt met de bedoeling van de Wet van 23 dec. 1992 als de rechter zijn keuze in de uitspraak tot uitdrukking brengt door weliswaar zowel de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen als de schadevergoedingsmaatregel van art. 36f Sr op te leggen, maar dit uitdrukkelijk te doen in de vorm van een alternatieve vergoedingsplicht in die zin dat de verdachte is gekweten van zijn plicht tot schadeloosstelling van het slachtoffer indien hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde wijzen van vergoeding van de door het slachtoffer geleden schade. Op die wijze wordt in overeenstemming met het uitgangspunt van de Wet van 23 dec. 1992 voorkomen dat de veroordeelde op grond van één rechterlijke uitspraak gedwongen wordt om dezelfde schade twee maal te vergoeden. Dit uitgangspunt volgt ook uit de MvA, Kamerstukken I 1992-1993, 21 345, nr. 36,
blz. 1, waar de Minister heeft opgemerkt, "dat degene die de schade reeds heeft vergoed zich hierop met succes kan beroepen als hij voor een tweede keer wordt aangesproken om de schade te vergoeden".
4.4.5. Het vorenstaande laat onverlet dat de benadeelde partij die om haar moverende redenen geen behoefte meer heeft aan toewijzing van haar vorde- ring, maar de voorkeur geeft aan de enkele oplegging van een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr, dit aan de rechter kenbaar kan maken. In zo'n - uit de uitspraak van de rechter dan wel uit het proces-verbaal van de terechtzitting te blijken - situatie zal de rechter die voor het gevorderde bedrag de schadevergoedingsmaatregel oplegt, de bij wijze van voeging gedane vordering van de benadeelde partij als ingetrokken kunnen beschouwen (vgl.
HR 12 jan. 1999, NJ 1999, 246).
4.4.6. Al het vorenstaande in aanmerking genomen, lijdt 's Hofs onder 4.2 weergegeven oordeel aan een motiveringsgebrek, omdat het geen inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang.
Indien 's Hofs oordeel aldus moet worden verstaan dat de benadeelde partij in het onderhavige geval kenbaar heeft gemaakt dat zij de voorkeur geeft aan de enkele oplegging van een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr, is de bestreden uitspraak zonder nadere motivering onbegrijpelijk. De in 4.1 beschreven bijlagen kunnen in ieder geval niet worden aangemerkt als een duidelijke en onvoorwaarde-lijke intrekking van de vorderingen van de benadeelde partij, aangezien deze bijlagen bezwaarlijk voor andere uitleg vatbaar zijn dan dat een benadeelde partij tot een onduidelijke, en in ieder geval onvolledige, keuze wordt gedwongen zonder dat haar andere voorlichting wordt gegeven omtrent de rechtens relevante gevolgen van een eventuele keuze dan in een niet begrijpelijke noot.
Maar indien 's Hofs oordeel in die zin moet worden begrepen dat aan de gegrond geachte vordering-en van de benadeelde partij zonder meer kan worden tegemoetgekomen door de enkele oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, heeft het blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
Op grond van dit motiveringsgebrek kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven.
De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen. Door te oorde-len zoals in 4.2 is weergegeven heeft het Hof te kennen gegeven dat de vorderingen van de Dienst Koninklijke Marechaussee, Brigade Assen, voor toewij-zing in aanmerking komen. De Hoge Raad zal daarom die vorderingen alsnog toewijzen zoals hierna zal worden vermeld.
4.5. Tot slot wordt nog het volgende overwogen. Het Hof heeft bevolen dat voor het geval noch volledige betaling noch volledig verhaal voor de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen volgt, hechtenis voor de duur van twee dagen respectievelijk zeventien dagen zal worden toegepast.
4.6. Art. 24c, derde lid, Sr, dat ingevolge art. 36f, zesde lid, Sr van overeenkomstige toepassing is, schrijft voor dat voor elke volle vijftig gulden niet meer dan één dag vervangende hechtenis wordt opgelegd. De door het Hof opgelegd vervangende hechtenis is met dit voorschrift in strijd. De Hoge Raad zal deze misslag verbeteren.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen verdere grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak - voorzover aan zijn oordeel onderworpen - ambtshalve zou behoren te worden vernietigd dan voortvloeit uit hetgeen hiervoor is overwogen, moet als volgt worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, voorzover aan
zijn oordeel onderworpen, maar uitsluitend voorzover daarin niet een beslissing is opgenomen over de vor-deringen van de benadeelde partij en voor wat betreft de gegeven bevelen tot toepassing van vervangende hechtenis;
Wijst toe de vorderingen van de benadeelde par-tij tot een bedrag van ¦ 58,75 (achtenvijftig gulden en vijfenzeventig cent) alsmede tot een bedrag van
¦ 834,25 (achthonderdvierendertig gulden en vijfentwintig cent) met veroordeling van de verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot aan deze uitspraak begroot op nihil;
Verstaat dat voldoening aan de verplichtingen tot betaling aan de Staat van voormelde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij van ¦ 58,75 respectievelijk ¦ 834,25 doet vervallen, alsmede dat betaling van voormelde bedragen aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van deze bedragen doet vervallen;
Beveelt dat de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen bij gebreke van betaling en verhaal zullen worden vervangen door hechtenis voor de duur van één dag respectievelijk zestien dagen;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Haak als voorzitter, en de raadsheren Koster, Corstens, Aaftink en Orie, in bijzijn van de griffier Bakker, en uitgesproken op 16 november 1999.