ECLI:NL:HR:1999:AA3391

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 november 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34804
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • A. van Brunschot
  • W. Hammerstein
  • P. van Amersfoort
  • L. Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de aanmerkingen van ondernemingsvermogen bij de verkoop van sauna-inventaris

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die betrekking heeft op een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De zaak betreft de aanmerkingen van ondernemingsvermogen van twee panden, waarin sauna's werden geëxploiteerd. Pand D werd in 1973 als ondernemingsvermogen aangemerkt, terwijl pand C gedeeltelijk als ondernemingsvermogen en gedeeltelijk als privé-vermogen werd aangemerkt. Na de verkoop van de inventaris en goodwill van de sauna in pand D in 1987, bleef belanghebbende dit pand als ondernemingsvermogen beschouwen. Het Hof oordeelde dat er sprake was van één onderneming en dat belanghebbende vrijstond om pand D tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen, ondanks de verkoop van de sauna-inventaris. Het middel van cassatie richtte zich tegen dit oordeel, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het Hof, waarbij de aanslag in de inkomstenbelasting werd verminderd. De zaak benadrukt de juridische nuances rondom de aanmerkingen van ondernemingsvermogen en de gevolgen van verkooptransacties voor belastingdoeleinden.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 september 1998 betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 1.807.466,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 1.607.514,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende exploiteerde te Z onder de naam G twee sauna’s, één in het pand D-straat 54 (hierna: pand D) en de andere in het pand C-plein 23-27 (hierna: pand C).
3.1.2. Pand D is bij de aankoop in 1973 in zijn geheel als ondernemingsvermogen aangemerkt. De sauna werd gedreven op de eerste, tweede en de kapverdieping terwijl de begane grond als bedrijfsruimte - waarin een restaurant was gevestigd - werd verhuurd. Op 8 mei 1987 heeft belanghebbende de inventaris en de goodwill van deze sauna verkocht en vervolgens ook dit gedeelte van pand D verhuurd. Pand D is door belanghebbende in zijn aangiftes inkomstenbelasting ook vanaf 1987 in zijn geheel als ondernemingsvermogen aangemerkt. Op 30 april 1994 heeft belanghebbende in het kader van de staking van zijn onderneming pand D overgebracht naar zijn privé-vermogen.
3.1.3. Pand C is bij de aankoop in 1975 gedeeltelijk aangemerkt als ondernemingsvermogen (begane grond) en gedeeltelijk als privé-vermogen (bovenwoningen). Naast de exploitatie van de sauna werd tevens op de begane grond van pand M een winkelruimte verhuurd.
3.2. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - geoordeeld dat de Inspecteur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van één onderneming. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat het belanghebbende vrijstond om pand D, na de verkoop in 1987 van de inventaris en goodwill van de sauna aan de huurder van het saunagedeelte van het pand, tot zijn ondernemingsvermogen te blijven rekenen. Het middel richt zich tegen laatstvermeld oordeel met een rechtsklacht.
3.3. Nu er sprake was van één onderneming, stond het belanghebbende, gelet op de omstandigheid dat belanghebbende de sauna in pand C ook vanaf 1987 heeft geëxploiteerd, vrij pand D ook in de jaren vanaf 1987 tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen. ’s Hofs oordeel is derhalve juist. Het middel faalt in zoverre en behoeft voor het overige geen behandeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 24 november 1999 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot, Hammerstein, Van Amersfoort en Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.