ECLI:NL:HR:1999:AA3381
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Roelvink
- A. Neleman
- W. Heemskerk
- J. de Savornin Lohman
- M. Kop
- Rechtspraak.nl
Familiale betrekkingen en omgangsrecht tussen vader en kind na erkenning
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 november 1999 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn erkende zoon. De vader, die een lesbische relatie had met de moeder van het kind, had verzocht om een omgangsregeling na de erkenning van het kind. De Rechtbank te 's-Gravenhage had de vader ontvankelijk verklaard in zijn verzoek en de Raad voor de Kinderbescherming om advies gevraagd. De moeder had hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof, dat de beschikking van de Rechtbank bekrachtigde.
De Hoge Raad oordeelde dat er sprake is van 'family life' tussen de vader en het kind, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De erkenning van het kind door de vader creëert in beginsel een recht op omgang, en de Hoge Raad stelde dat er geen goede gronden zijn om aan te nemen dat er geen 'family life' bestaat tussen een kind en zijn erkenner. De Hoge Raad verwierp het beroep van de moeder, die had betoogd dat het 'family life' verbroken was. De Hoge Raad oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de vader geen contact meer heeft met het kind niet voldoende is om te concluderen dat het 'family life' verbroken is.
De uitspraak benadrukt het belang van de erkenning van het kind door de vader en de juridische gevolgen daarvan, en bevestigt dat de vader niet alleen de biologische, maar ook de juridische vader is. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld en dat de beslissing van het Hof niet verder in cassatie kon worden onderzocht, gezien de verwevenheid met feitelijke waarderingen.