ECLI:NL:HR:1999:AA3368
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Roelvink
- H. Herrmann
- A. van der Putt-Lauwers
- F. Fleers
- J. de Savornin Lohman
- M. Heemskerk
- Rechtspraak.nl
Immuniteit van Staten en de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in zaken betreffende staatsschepen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 1999 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Verenigde Staten van Amerika (eiseres) en het publiekrechtelijke rechtspersoon Havenschap Delfzijl/Eemshaven (verweerster). De zaak betreft de vraag of de VS immuniteit van jurisdictie toekomt in verband met schade die is ontstaan door het onder Amerikaanse vlag varende zeemotorschip 'Cape May'. Het Havenschap vorderde een schadevergoeding van ƒ 104.250,50 voor kosten die zijn gemaakt bij de berging van overboord gevallen boiler tubes en schade aan kademuren. De Rechtbank te Groningen verklaarde zich bevoegd, maar de VS stelde dat zij immuniteit toekwam op basis van volkenrechtelijke principes en het NAVO-Statusverdrag. Het Gerechtshof te Leeuwarden bekrachtigde het vonnis van de Rechtbank.
De Hoge Raad oordeelde dat de door het Havenschap gestelde onrechtmatige daad niet kan worden aangemerkt als een handeling 'iure imperii', omdat het kiezen van ligplaats in een haven niet als een overheidshandeling kan worden beschouwd. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de VS, als eigenaar van het schip dat in het kader van militaire operaties werd gebruikt, niet onderworpen is aan de rechtsmacht van de Nederlandse rechter voor vorderingen die voortvloeien uit het gebruik van dat schip. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de immuniteit van staten in civiele rechtszaken, vooral in gevallen waarin staatsschepen betrokken zijn.