ECLI:NL:HR:1999:AA2918
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Van Brunschot
- Van Vliet
- Hammerstein
- Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de toepassing van de stakingsvrijstelling bij overdracht van onderneming
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 15 mei 1997, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993. De Hoge Raad heeft op 3 november 1999 uitspraak gedaan, waarbij de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren Van Brunschot, Van Vliet, Hammerstein en Lourens. De waarnemend griffier Van Hooff was ook aanwezig bij de uitspraak.
De zaak betreft een aanslag die aan belanghebbende is opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 89.230,--. Na bezwaar is deze aanslag bevestigd door het Hof. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak. De Staatssecretaris van Financiën heeft het cassatieberoep bestreden, en de Advocaat-Generaal Van den Berge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
In cassatie is vastgesteld dat belanghebbende per 1 januari 1994 zijn onderneming heeft overgedragen, waarbij niet alle bestanddelen van het ondernemingsvermogen zijn meegenomen. Dit leidde tot een boekwinst van ƒ 10.958,--. De centrale vraag in deze procedure was of de stakingsvrijstelling van artikel 8, lid 1, letter d, van de Wet van toepassing was op deze boekwinst. Het Hof had deze vraag ontkennend beantwoord, wat leidde tot het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het Hof terecht heeft vastgesteld dat de fictie van artikel 17 van de Wet zich uitstrekt over alle voorheen tot het vermogen van de overgedragen onderneming behorende bestanddelen, ongeacht of deze in de overdracht zijn begrepen. Het middel van cassatie faalt, en de Hoge Raad verwerpt het beroep zonder veroordeling in de proceskosten.