ECLI:NL:HR:1999:AA2910

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 oktober 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
33971
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting en de verkrijging van aandelen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X BV tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting die aan belanghebbende is opgelegd naar aanleiding van de verkrijging van aandelen in de besloten vennootschap A BV. De naheffingsaanslag bedraagt f 510.000,-- aan enkelvoudige belasting, met een verhoging van 100 procent, waarvan 75 procent door de Inspecteur is kwijtgescholden. Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof heeft de aanslag vernietigd en verminderd tot f 510.000,-- zonder verhoging.

Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. De zaak is toegelicht door mr. Emmerig, advocaat te ’s-Hertogenbosch. In de beoordeling van het middel wordt ingegaan op de motiveringsklachten van belanghebbende. Het Hof oordeelt dat uit de bewijsstukken blijkt dat belanghebbende en de aandeelhouders van de BV al vóór de transacties van juni 1991 overeenstemming hadden bereikt over de verwerving van de aandelen. Dit oordeel berust op waarderingen van feitelijke aard die aan het Hof voorbehouden zijn.

Daarnaast richt het middel zich tegen het oordeel van het Hof dat de economische transacties van juni 1991, die betrekking hebben op de vestiging van het economisch recht van vruchtgebruik en de vervreemding van de economische eigendom van onroerende zaken, slechts kunnen worden verklaard uit een streven om de heffing van overdrachtsbelasting te verijdelen. Het Hof heeft hierbij de relevante bewijsstukken in overweging genomen en komt tot de conclusie dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X BV te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 2 december 1997 betreffende na te melden aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is ter zake van de verkrijging bij notariële akte van 19 september 1991, van de aandelen in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A BV, een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van f 510.000,-- aan enkelvoudige belasting en een verhoging van 100 percent van dat bedrag, van welke verhoging de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag 75 percent heeft kwijtgescholden. Na daartegen gemaakt bezwaar is de aanslag bij uitspraak door de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot f 510.000,-- aan belasting zonder verhoging. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. Emmerig, advocaat te ’s-Hertogenbosch.
3. Beoordeling van het middel
3.1. De naheffingsaanslag, die is opgelegd met toepassing van artikel 4, lid 1, aanhef en letter a van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (tekst 1991) (hierna: de Wet), betreft de verkrijging door belanghebbende van alle aandelen in A BV (hierna: de BV), bij akte van 19 september 1991.
3.2. Het middel richt zich in de eerste plaats met motiveringsklachten tegen ’s Hofs oordeel dat uit de in de uitspraak onder 1.3. en 1.4. aangehaalde briefwisseling van maart 1991 en de daarin onder 1.5. aangehaalde akte van mei 1991 blijkt dat belanghebbende en de aandeelhouders van de BV al vóór de hierna te noemen transacties van juni 1991 volledige overeenstemming hadden bereikt over de verwerving van de aandelen. Dit oordeel berust echter op aan het Hof voorbehouden waarderingen van feitelijke aard en behoefde geen nadere motivering dan door het Hof is gegeven, ook niet in het licht van de door belanghebbende gesignaleerde verschillen tussen de door het Hof vermelde bewijsstukken en de akte van 19 september 1991.
3.3. In de tweede plaats richt het middel zich tegen het oordeel van het Hof dat de economische transacties van juni 1991, waarbij het Hof doelt op de vestiging van het economisch recht van vruchtgebruik en de vervreemding van de economische eigendom van de onroerende zaken van de BV, slechts kunnen worden verklaard uit een streven de aard van de aandelen korte tijd voor de overdracht daarvan (op 19 september 1991) te wijzigen teneinde de heffing van overdrachtsbelasting te verijdelen. Ook dit oordeel, waarbij het Hof behalve het in 3.2. besproken oordeel klaarblijkelijk heeft betrokken dat reeds in de onder 1.3. van zijn uitspraak aangehaal