ECLI:NL:HR:1999:AA2908

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 september 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34836
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • Pos
  • Monné
  • Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag loonbelasting en toepassing studenten- en scholierenregeling

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 15 oktober 1998, betreffende een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen. De naheffingsaanslag, opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1994 tot en met 31 december 1994, bedroeg f 30.490,-- en werd na bezwaar door de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde.

In cassatie herhaalt belanghebbende zijn betoog dat de naheffingsaanslag vernietigd moet worden omdat de studenten- en scholierenregeling, zoals opgenomen in artikel 22a van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990, ten onrechte buiten toepassing is gelaten. De Hoge Raad oordeelt echter dat de betrokken werknemers geen Loonbelastingverklaring hebben ingeleverd en niet hebben aangegeven dat de regeling op hen van toepassing was. Dit is een voorwaarde voor toepassing van de regeling, zoals in de wet is vastgelegd. De Hoge Raad concludeert dat de Inspecteur terecht de regeling buiten toepassing heeft gelaten.

Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat het niet discriminerend is om de regeling niet toe te passen op werknemers die niet hebben aangegeven dat het kwartaal als loontijdvak kan worden aangemerkt. De klachten van belanghebbende kunnen daarom niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad ziet geen aanleiding om de proceskosten te veroordelen en verwerpt het beroep.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 15 oktober 1998 betreffende na te melden hem opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting/ premie volksverzekerin-gen.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1994 tot en met 31 december 1994 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van f 30.490,--, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
Belanghebbende herhaalt in cassatie zijn voor het Hof gehouden betoog, ertoe strekkende dat de naheffingsaanslag waarover het gaat moet worden vernietigd omdat ten onrechte de zogenoemde studenten- en scholierenregeling, zoals opgenomen in artikel 22a van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 (tekst 1994), buiten toepassing is gelaten ten aanzien van de in geschil zijnde loonbetalingen. Dit betoog ziet er evenwel aan voorbij dat de betrokken werknemers noch de “Loonbelastingverklaring Bijlage studenten- en scholierenregeling” bij belanghebbende hebben ingeleverd noch – zoals de Inspecteur voor het Hof heeft gesteld en belanghebbende blijkens ’s Hofs uitspraak en de stukken van het geding niet heeft weersproken – op andere wijze te kennen hebben gegeven dat die regeling ten aanzien van hen kon worden toegepast, zoals in artikel 22a, lid 1, tweede volzin, van de Uitvoeringsregeling uitdrukkelijk als voorwaarde voor toepassing van de regeling is gesteld. De Inspecteur heeft ten aanzien van die werknemers derhalve terecht de regeling buiten toepassing gelaten. Het Hof heeft voorts terecht geoordeeld dat zulks niet discriminerend is, omdat ook ten aanzien van Nederlandse werknemers die niet te kennen hebben gegeven dat te hunnen aanzien het kwartaal als loontijdvak kan worden aangemerkt, de regeling ingevolge voormelde tweede volzin niet wordt toegepast. De klacht kan mitsdien niet tot cassatie leiden. Bij gebreke van belang behoeven de overige klachten geen behandeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 29 september 1999 vastgesteld door de raadsheer Pos als voorzitter, en de raadsheren Monné en Kop, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Fehmers, en op die datum in het openbaar uitgesproken.