ECLI:NL:HR:1999:AA2903
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Stoffer
- F. Pos
- J. Beukenhorst
- M. Monné
- P. Kop
- Rechtspraak.nl
Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof inzake naheffingsaanslag loonbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 30 juni 1998. De zaak betreft een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen die aan de besloten vennootschap X B.V. is opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1995. De naheffingsaanslag bedroeg f 67.010,-- aan enkelvoudige belasting, met een verhoging van honderd procent. De Inspecteur verleende bij het vaststellen van de aanslag kwijtschelding tot tien procent van de verhoging. Na bezwaar van de belanghebbende heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de beschikking betreffende de verhoging gehandhaafd.
Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur vernietigde en de verhoging verminderde tot vijf procent. Het Hof handhaafde de naheffingsaanslag, vernietigde het besluit tot kwijtschelding en verleende kwijtschelding tot vijf procent van de verhoging. De Staatssecretaris van Financiën stelde beroep in cassatie in tegen deze uitspraak.
In cassatie werd vastgesteld dat belanghebbende in 1995 door een administratieve vergissing minder loonbelasting en premie volksverzekeringen had afgedragen dan op het aan haar werknemers betaalde loon was ingehouden. Belanghebbende had de Inspecteur op 9 juli 1996 op de hoogte gesteld van deze vergissing. Het middel in cassatie betwistte het oordeel van het Hof dat deze brief als een vrijwillige verbetering moest worden aangemerkt.
De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof, dat de Inspecteur onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat belanghebbende wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de Belastingdienst op de hoogte was van de onjuistheid van de aangiften, geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad verwerpt het beroep en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Tevens wordt een recht geheven van f 340,-- van de Staatssecretaris van Financiën, met een restant te betalen van f 190,-- na verrekening van eerder betaalde kosten.